ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

De aftrekbaarheid van kosten verbonden aan een verlieslatende nevenactiviteit

Recent ontstonden er geruchten in de pers over een praktijk van de fiscale administratie die steeds de beroepskosten van zelfstandigen in bijberoep zou verwerpen, onder het voorwendsel dat ze sedert meerdere jaren verlieslatend zijn. Door dit te doen, zouden zij weerhouden worden om deze verliezen met hun andere beroepsinkomsten te verrekenen. Bestaat er een wettelijke basis om op die manier te reageren?

Om aftrekbaar te zijn, moet een uitgave niet alleen verband houden met de beroepsactiviteit van de belastingplichtige, maar ook als doeleinde de aankoop of het behoud van belastbare beroepsinkomsten hebben, dit conform artikel 49 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992.

De uitgave moet dus in eigenbelang gedaan zijn en niet voor niks. Deze uitgave moet dus niet zozeer gedaan of gedragen worden met het oog op het verwerven of behouden van de inkomsten van het jaar of boekjaar tijdens hetwelke ze werd gedaan.

De termen “met het oog op het verwerven of behouden” van inkomsten houden ook niet in dat de uitgave vrijwillig moet zijn. Een uitgave die onvrijwillig moet gedaan worden, kan perfect toegelaten worden. Het einddoel van de last is eerder een kwestie van correlatie dan van wil.

In dat kader moet er wel, maar is het voldoende dat er een beroepsactiviteit is. De fiscale rechtspraak erkent dat er geen enkele fiscale bepaling is die de aftrekbaarheid van beroepskosten die een belastingplichtige gedragen heeft, onderwerpt aan het feit dat zijn activiteit belastbare inkomsten heeft opgebracht.

A fortiori is de aftrekbaarheid van kosten ook niet onderworpen aan de voorwaarde dat ze lager zijn dan het bedrag van de aangegeven beroepsinkomsten die de belastingplichtige mag verwerven of behouden.

De omstandigheid dat een exploitatie verlieslatend is, rechtvaardigt bijgevolg niet dat de uitgaven die door de belastingplichtige werden gedaan, worden verworpen, en de fiscale administratie kan uit het enkele feit dat de uitgaven groter zijn dan de inkomsten niet afleiden dat deze laatste noodzakelijkerwijs onredelijk zijn.

In geval er gedurende meerdere jaren geen beroepsinkomsten zijn, mag men inderdaad nagaan of de aangegeven beroepskosten inderdaad werden gemaakt om de belastbare inkomsten te verwerven of te behouden en indien dit zo is, of zij niet op een onredelijke manier de professionele noden van de belastingplichtige overschrijden.

Wanneer de belastingplichtige echt de intentie heeft om te zoeken naar een inkomen, ook al is dit een bijkomend inkomen, en bijgevolg wanneer de nevenactiviteit die als deficitair wordt beschouwd, zich niet beperkt tot een “hobby”, moeten de daarmee gepaard gaande kosten toegelaten worden voor aftrek, behalve als ze buitensporig zijn, met andere woorden als ze zijn professionele noden op een onredelijke manier overschrijden.

Ook als de administratie het professionele doeleinde van de uitgave die de belastingplichtige wenste te doen, mag beoordelen, is het haar niet toegelaten er de opportuniteit of nut van de uitgave te beoordelen. Het is de fiscale administratie inderdaad niet toegelaten om aan de organisatie van zijn werk aan de belastingplichtige op te leggen, op voorwaarde dat dat werk wordt gedaan met als doel om hem een inkomen te bezorgen.

Auteur : Nicolas Themelin

La déductibilité des frais afférents à une activité accessoire déficitaire

La presse s’est récemment fait l’écho d’une pratique de l’administration fiscale qui consisterait à rejeter les charges professionnelles des indépendants complémentaires, sous prétexte qu’ils sont en perte depuis plusieurs années. Ce faisant, ces derniers seraient empêchés d’imputer ces pertes sur leurs autres revenus professionnels. Existe-t-il une base légale pour agir de la sorte ?

Pour être déductible, une dépense ne doit pas seulement avoir un lien avec l’activité professionnelle du contribuable mais aussi avoir pour finalité l’acquisition ou la conservation de revenus professionnels imposables, conformément à l’article 49 du Code des impôts sur les revenus 1992.

La dépense doit donc être engagée dans un but intéressé et non à fonds perdus. Cette dépense ne doit pas pour autant avoir été nécessairement faite ou supportée en vue d’acquérir ou converser des revenus de l’année ou de l’exercice comptable au cours duquel elle a été faite.

Les termes « en vue d’acquérir ou de conserver » des revenus n’impliquent pas non plus que la dépense doive être volontaire. Une dépense subie contre son gré peut parfaitement être admise. La finalité de la charge est une question de corrélation plus que de volonté.

Dans ce cadre, il faut mais il suffit qu’il y ait une activité professionnelle. La jurisprudence fiscale reconnaît qu’aucune disposition fiscale ne soumet la déductibilité des charges professionnelles qu’un contribuable a supportées au fait que son activité ait effectivement engendré des revenus imposables.

A fortiori, la déductibilité des frais n’est pas non plus subordonnée à la condition qu’ils soient inférieurs au montant des revenus professionnels déclarés qu’ils ont permis au contribuable d’acquérir ou de conserver.

La circonstance qu’une exploitation soit en perte ne justifie dès lors pas le rejet des dépenses engagées par le contribuable, et l’administration fiscale ne peut déduire du seul fait du dépassement des recettes par les dépenses que ces dernières sont nécessairement déraisonnables.

En cas d’absence de revenus professionnels durant plusieurs années, il y a lieu d’examiner, en fait, si les frais professionnels déclarés ont bien été exposés en vue d’acquérir ou de conserver des revenus imposables et, dans l’affirmative, s’ils n’excèdent pas de manière déraisonnable les besoins professionnels du contribuable.

Lorsque le contribuable a réellement l’intention de chercher à se procurer un revenu, même accessoire, et, par conséquent, lorsque l’activité accessoire déficitaire considérée ne se réduit pas à une activité « de loisir », les frais y afférents doivent être admis en déduction, sauf s’ils sont somptuaires, c’est-à-dire s’ils dépassent de manière déraisonnables ses besoins professionnels.

Si l’administration peut, certes, apprécier la finalité professionnelle de la dépense qu’il a plu au contribuable d’effectuer, elle n’est pas autorisée à en apprécier l’opportunité ou l’utilité. En effet, il n’appartient pas à l’administration fiscale d’imposer au contribuable l’organisation de son travail, pourvu que ce travail ait pour finalité de lui procurer un revenu.

Nicolas Themelin

Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator