ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Circulaire du 8 juin 2021 de la Banque Nationale – devoirs de vigilance à l’égard du rapatriement de fonds depuis l’étranger

Les établissements de crédit (les sociétés de bourse et entreprises d’assurances) de droit belge (et les succursales en Belgique de telles institutions relevant du droit d’un autre pays de l’Espace Economique Européen ou d’un pays tiers) sont tenus d’apprécier les demandes de rapatriement de fonds détenus auprès d’institutions financières à l’étranger au regard de leurs obligations en matière de prévention du blanchiment de capitaux (telles que contenues dans la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux, du financement du terrorisme et à la limitation de l’utilisation des espèces).

Dans une récente circulaire du 8 juin 2021, la Banque Nationale précise quelles sont ses attentes quant à l’application correcte des devoirs de vigilance contenus dans la loi préventive en matière de blanchiment de capitaux.

Elle répond, ce faisant, à des questions que les établissements financiers lui ont collectivement adressées.

Dans cette circulaire, la Banque Nationale ne se contente pas de préciser ses attentes en matière de politique de vigilance. Elle invite les institutions financières à procéder, par l’intermédiaire de leur audit interne, à un examen attentif d’un « échantillon » (non défini) crédible de dossiers de rapatriement de fonds depuis l’étranger acceptés pour lesquels les capitaux se trouvent encore au sein de l’institution concernée.

Les dossiers de rapatriement visés sont ceux relatifs à des transferts directs de capitaux de l’étranger ou indirects lorsque l’institution financière de droit belge a accepté des fonds d’une autre institution financière de droit belge qui, elle-même, a accepté le transfert de fonds à partir de l’étranger.

L’examen par l’audit interne devra se faire sur base de la réglementation à laquelle les institutions financières étaient soumises à l’époque de l’acceptation des fonds.

Il ne devra pas reposer sur l’exigence que l’origine des fonds soit prouvée en bonne et due forme mais qu’une « personne raisonnable » puisse être convaincue de la licéité de l’origine des fonds et que, si possible, celle-ci soit corroborée par des documents, le tout proportionnellement, au risque de blanchiment.

La Banque Nationale invite les institutions financières visées à lui communiquer pour le 31 octobre 2021 un planning pour la conduite et la finalisation de l’examen de l’audit interne, les conclusions de cet audit devant être communiquées pour le 30 juin 2022.

Si cet audit interne relève que l’établissement financier a rempli ses obligations de façon raisonnable, la Banque Nationale considèrera que l’exercice est clôturé.

Si, par contre, l’examen mené par l’audit interne révèle des manquements significatifs, l’établissement financier devra élaborer un plan d’action proportionnel, dans le cadre duquel les rapatriements concernés seront soumis à un nouvel examen. Ce plan d’action devra être proportionné aux conclusions de l’audit et pourra ne porter, en fonction des conclusions, que sur une période antérieure donnée, sur les rapatriements en provenance de certains pays, au bénéfice de certaines catégories de clients, etc.

En ce qui concerne les réponses que la Banque Nationale apporte aux questions posées par les institutions financières, la circulaire contient un ensemble de lignes directrices abordant des sujets tels que :

  • les attentes liées à la détection et à la déclaration d’opérations et fonds suspects à la CTIF ;
  • les attentes concernant le contrôle de l’origine des fonds et les pièces justificatives à apporter ;
  • l’examen de la licéité des fonds rapatriés sur le plan fiscal.

Sous chacun de ces sujets, la circulaire aborde des questions concrètes telles que :

  • le fait que les institutions financières procèderaient à des déclarations auprès de la CTIF de chaque rapatriement de fonds sans avoir de soupçons de blanchiment de capitaux, pourrait ne pas être considéré comme ayant été adressé de bonne foi et pourrait ne pas permettre à l’établissement financier de bénéficier de l’immunité de responsabilité prévue par la loi préventive en matière de blanchiment ;
  • le fait qu’un établissement financier peut mettre un terme à une relation d’affaires avec un client si celui-ci ne lui fournit pas les informations et documents requis pour lui permettre de satisfaire à ses obligations d’identification et de vérification d’identité à l’issue d’une période ;
  • la nécessité d’avoir des mesures de vigilance appropriées au regard du risque de blanchiment en tenant compte du montant en jeu, des éléments de « risque géographique », de la connaissance que l’établissement financier a du client, de son état de fortune et de l’origine de celui-ci, des sources publiques d’informations concernant le donateur ou le défunt, son état de fortune, le caractère proportionné du montant faisant l’objet de la donation par rapport à l’état de fortune du donateur, le fait que les biens hérités ont été dûment mentionnés ou non dans la déclaration de succession, etc. ;
  • le fait que lorsque les fonds rapatriés trouvent leur origine dans une donation, la copie de l’acte de donation n’est pas suffisante que pour pouvoir connaître l’origine des fonds dans le chef du donateur ;
  • de même, le fait de produire une déclaration de succession mentionnant les fonds rapatriés n’empêche pas d’adresser une déclaration à la CTIF lorsque l’institution financière a des motifs raisonnables de soupçonner que les fonds hérités sont le produit d’une activité de fraude fiscale grave, par exemple, qui est imputable à la personne décédée ;
  • le fait que le décès de l’auteur des infractions pénales qui ont généré les fonds n’a pas pour effet d’effacer l’illicéité de l’origine des fonds concernés.

De nombreuses autres questions sont abordées dans la circulaire de la Banque Nationale. Pour de plus amples détails ou explications au sujet de celle-ci, nous vous invitons à prendre contact avec un de nos avocats.

Auteur : Angélique Puglisi

Omzendbrief van 8 juni 2021 van de Nationale Bank – klantenonderzoek met betrekking tot de repatriëring van gelden uit het buitenland

Kredietinstellingen (beursvennootschappen en verzekeringsmaatschappijen) naar Belgisch recht (en bijkantoren in België van dergelijke instellingen die vallen onder het recht van een ander land van de Europese Economische Ruimte of een derde land) zijn verplicht om verzoeken om repatriëring van middelen die bij financiële instellingen in het buitenland worden aangehouden, te beoordelen in het licht van hun verplichtingen met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld (zoals vervat in de wet van 18 september 2017 betreffende het voorkomen van het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de beperking van het gebruik van contant geld).

In een recente omzendbrief van 8 juni 2021 verduidelijkt de Nationale Bank haar verwachtingen met betrekking tot de correcte toepassing van het klantenonderzoek in de preventieve wet op het witwassen van geld.

Daarmee beantwoordt zij vragen die financiële instellingen gezamenlijk aan haar hebben gericht.

In deze omzendbrief verduidelijkt de Nationale Bank niet alleen haar verwachtingen op het gebied van klantenonderzoek. Zij verzoekt financiële instellingen om via hun interne audit een geloofwaardige (ongedefinieerde) "steekproef" van aanvaarde dossiers van repatriëring van geld uit het buitenland waarvoor het kapitaal zich nog steeds binnen de betrokken instelling bevindt, zorgvuldig te onderzoeken. De bedoelde repatriëringsdossiers zijn deze betreffende rechtstreekse transferts van geld uit het buitenland of onrechtstreekse transferts wanneer de financiële instelling naar Belgisch recht geld van een financiële instelling naar Belgisch recht heeft aanvaard die zelf de transfert van geld vanuit het buitenland aanvaard heeft.

Het onderzoek door de interne audit moet gebeuren op basis van de reglementering waaraan de financiële instellingen onderworpen waren ten tijde van de aanvaarding van het geld.

Het mag niet gebaseerd zijn op de eis dat de herkomst van het geld in goede en behoorlijke vorm moet worden bewezen, maar dat een "redelijk persoon" ervan kan worden overtuigd dat de herkomst van het geld rechtmatig is en, indien mogelijk, dat dit wordt bevestigd door documenten, dit alles in verhouding tot het risico van witwassen.

De Nationale Bank verzoekt de betrokken financiële instellingen om haar uiterlijk op 31 oktober 2021 een planning te bezorgen voor de uitvoering en afronding van het onderzoek van de interne audit, waarbij de conclusies van deze audit uiterlijk op 30 juni 2022 moeten worden meegedeeld.

Indien uit deze interne audit blijkt dat de financiële instelling op redelijke wijze aan haar verplichtingen heeft voldaan, zal de Nationale Bank van oordeel zijn dat het boekjaar is afgesloten.

Indien daarentegen uit de interne audit aanzienlijke tekortkomingen blijken, zal de financiële instelling een evenredig actieplan moeten opstellen, op grond waarvan de betrokken repatriëring aan een nieuw onderzoek zal worden onderworpen. Dit actieplan moet in verhouding staan tot de conclusies van de audit en kan, afhankelijk van de conclusies, slechts betrekking hebben op een bepaalde voorgaande periode, op de repatriëringen uit bepaalde landen, ten behoeve van bepaalde categorieën klanten, enz.

Wat de antwoorden van de Nationale Bank op vragen van financiële instellingen betreft, bevat de omzendbrief een reeks richtlijnen voor onderwerpen als:

  • verwachtingen met betrekking tot de opsporing en melding van verdachte transacties en fondsen aan de CFI;
  • verwachtingen met betrekking tot de controle op de herkomst van het geld en de te verstrekken bewijsstukken;
  • onderzoek naar de fiscale wettigheid van de gerepatrieerde fondsen.
Onder elk van deze onderwerpen behandelt de omzendbrief concrete kwesties zoals:
  • het feit dat financiële instellingen bij de CFI aangiftes zouden doen van elke repatriëring van geld zonder verdenking van witwassen, kan niet worden geacht te goeder trouw te zijn aangepakt en kan de financiële instelling mogelijk niet in staat stellen te profiteren van de immuniteit tegen aansprakelijkheid voorzien in de preventieve wet inzake witwassen;
  • het feit dat een financiële instelling een zakelijke relatie met een klant kan beëindigen als de klant de informatie en documenten niet verstrekt die nodig zijn om aan het einde van een bepaalde periode aan zijn identificatie- en identiteitsverificatieverplichtingen te voldoen;
  • de noodzaak om passende zorgvuldigheidsmaatregelen te nemen met betrekking tot het risico van witwassen, rekening houdend met het betrokken bedrag, de elementen van het "geografisch risico", de kennis die de financiële instelling heeft van de klant, zijn staat van vermogen en de oorsprong van deze laatste, openbare informatiebronnen over de schenker of de overledene, zijn staat van vermogen; de evenredigheid van het geschonken bedrag aan de staat van het vermogen van de schenker, ongeacht of het geërfde goed al dan niet naar behoren is vermeld in de verklaring van erfopvolging, enz.;
  • het feit dat wanneer het gerepatrieerde geld afkomstig is uit een schenking, de kopie van de schenkingsakte niet volstaat om alleen de oorsprong van het geld in hoofde van de schenker te kunnen kennen;
  • bovendien belet het indienen van een aangifte van erfopvolging met vermelding van het gerepatrieerde geld niet de indiening van een aangifte bij de CFI wanneer de financiële instelling redelijke gronden heeft om te vermoeden dat de geërfde fondsen de opbrengsten zijn van bijvoorbeeld ernstige belastingontduiking, die aan de overledene kan worden toegerekend.
  • het feit dat de dood van de dader van de strafbare feiten die het geld hebben gegenereerd, niet tot gevolg heeft dat de onrechtmatigheid van de herkomst van de betrokken fondsen wordt uitgewist.

In de omzendbrief van de Nationale Bank komen nog vele andere vragen aan bod. Voor meer informatie of uitleg hierover nodigen wij u uit om contact op te nemen met een van onze advocaten.

Auteur : Angélique Puglisi
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator