ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Mesure anti abus fiscal : non applicable aux réductions de capital

Un arrêt récent de la Cour d'appel de Gand du 1e octobre 2019 censure l’application de la mesure générale anti-abus fiscal à une réduction de capital réalisée avant la réforme de 2017.

L’administration fiscale estimait qu’en application de l’article 344, § 1er, du C.I.R. 1992, le montant de la réduction de capital devait être soumis au précompte mobilier, qui était alors au taux de 25 %.

La Cour précise qu’il appartient en premier lieu à l’administration de démontrer que le contribuable a choisi un acte juridique, ou un ensemble d’actes juridiques qui réalisent une même opération, qui est contraire aux objectifs d’une disposition fiscale clairement identifiée et dont le motif essentiel consiste à éviter l’impôt.

La question que la Cour va se poser va être de déterminer si l’opération litigieuse est contraire aux objectifs d’une disposition fiscale clairement identifiée.

Or la Cour d’appel note qu’il ne peut être déduit ni du texte de la loi ni des travaux parlementaires que l’exonération des réductions de capital prévue à l’article 18, alinéa premier, 2°, du C.I.R. 1992 était soumise à la condition que la société n’ait pas de bénéfices réservés.

La Cour rappelle que rien n’empêche un contribuable de choisir librement la voie la moins imposée.

Sous l’empire de l’article 18, alinéa premier, 2°, du C.I.R. 1992 de l’époque, un contribuable pouvait en effet opter, lorsqu’il y avait des réserves, pour l’imputation du remboursement de capital totalement sur le capital libéré sur le plan fiscal (le « bon capital ») afin de pouvoir effectuer un remboursement de capital en exemption d’impôt.

Le législateur permettait légalement ce choix à l’époque, de sorte que l’administration ne peut soutenir que faire application de ce choix fût considéré par le législateur comme un abus. C’est donc à tort que l’administration a fait application de la disposition anti-abus (Gand, 1er octobre 2019, 2018/AR/925).

Cette jurisprudence est importante et la bienvenue car elle rappelle que pour pouvoir qualifier une opération d’abusive, le fisc doit démontrer que celle-ci est contraire à l’objectif du législateur ayant édicté la disposition légale concernée par l’abus.

Or, le texte de l’article 18, tel qu’applicable à l’époque, était clair : il exonérait expressément les réductions de capital opérées en exécution du Code des sociétés.

Tel était bien le cas en l’espèce.

Dès lors, la volonté du législateur ne pourrait être considérée comme étant transgressée puisque le législateur exonérait expressément et volontairement de telles réductions de capital.

Rappelons toutefois que le texte de l’article 18 a été modifié par la suite, mais d’une part cette version est inapplicable à l’espèce envisagée, et d’autre part, la modification législative de l’article 18 est en réalité de nature à démontrer que les opérations réalisées avant la modification était bien légale et non abusive, puisque le législateur précédent n’a jamais émis la volonté de taxer de telles opérations.

Auteur : Pascale Hautfenne

Maatregelen tegen fiscaal misbruik: niet van toepassing op kapitaalverminderingen

Een recent arrest van het Hof van Beroep van Gent van 1 oktober 2019 censureert de toepassing van de algemene maatregel tegen fiscaal misbruik op een kapitaalvermindering die voor de hervorming van 2017 werd doorgevoerd.

De belastingadministratie oordeelde dat in toepassing van artikel 344, § 1ste, van het WIB 1992, het bedrag van de kapitaalvermindering onderworpen moest worden aan roerende voorheffing die toen aan 25% stond.

Het Hof zegt dat het in eerste instantie aan de administratie toekomt om aan te tonen dat de belastingplichtige een rechtshandeling heeft gekozen of een aantal rechtshandelingen die eenzelfde verrichting doen, die in strijd is met de doelstellingen van een fiscale bepaling die duidelijk geïdentificeerd is en waarvan het belangrijkste motief bestaat uit het ontwijken van belastingen.

De vraag die het Hof zich zal stellen, zal zijn te bepalen of de betwiste verrichting in strijd is met de doelstellingen van een fiscale bepaling die duidelijk geïdentificeerd is.

Het Hof van Beroep noteert dat er niet uit de wettekst noch uit de parlementaire werken kan afgeleid worden dat de vrijstelling van kapitaalverminderingen voorzien in artikel 18, eerste alinea 2°, van het WIB 1992 onderworpen was aan de voorwaarde dat de vennootschap geen gereserveerde winsten heeft.

Het Hof herhaalt dat er niet de belastingplichtige van weerhoudt om vrij de minst belaste weg te kiezen.

Onder artikel 18, eerste alinea, 2° van het WIB 1992 van toen, kon een belastingplichtige er inderdaad kiezen, wanneer hij reserves had, voor de volledige imputatie van de terugbetaling van het kapitaal op het gestorte kapitaal op fiscaal vlak (het “goede kapitaal”) teneinde een terugbetaling van kapitaal te kunnen doen vrij van belasting.

De wetgever liet deze keuze toen wettelijk toe, zodat de administratie niet kon stellen dat het maken van deze keuze door de wetgever als een misbruik werd beschouwd. Het is dus ten onrechte dat de administratie de antimisbruikbepaling heeft toegepast (Gent, 1 oktober 2019, 2018/AR/925).

Deze rechtspraak is belangrijk en welkom want ze herinnert ons eraan dat om een verrichting als misbruik te kwalificeren de fiscus moet aantonen dat deze in strijd is met de doelstelling van de wetgever die de wettelijke bepaling heeft vastgesteld die door het misbruik betrokken is.

De tekst van artikel 18, zoals destijds van toepassing, was echter duidelijk: het heeft de kapitaalverminderingen die doorgevoerd werden in uitvoering van het Wetboek van vennootschappen uitdrukkelijk vrijgesteld.

Dit was duidelijk zo in dit geval.

Bijgevolg kon de wil van de wetgever niet worden beschouwd als geschonden, omdat de wetgever deze kapitaalverminderingen uitdrukkelijk en vrijwillig heeft vrijgesteld.

Laten we er wel aan herinneren dat de tekst van artikel 18 nadien is gewijzigd, maar enerzijds is deze versie niet van toepassing op de voorgestelde zaak en anderzijds kan de wetswijziging van artikel 18 in feite aantonen dat de verrichtingen die voor de wijzigingen werden doorgevoerd weldegelijk wettelijk en niet onrechtmatig waren, aangezien de vorige wetgever nooit de wens heeft geuit om dergelijke verrichtingen te belasten.

Auteur : Pascale Hautfenne
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator