ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

La réforme bancaire, quelles conséquences pour l’épargne ?

Jusqu’au début de ce mois de mai 2014, la première tranche de 1.250 € par an des revenus afférents aux dépôts d’épargne reçus pouvait être exonérée d’impôt à la condition, parmi d’autres, qu’ils soient effectués dans des établissements de crédit établis en Belgique.

Ce régime a été condamné par la Cour européenne de justice, dans son arrêt du 6 juin 2013. Il violait en effet la libre prestation des services au sein de l’Union en ce qu’il établissait « une imposition discriminatoire des intérêts payés par les banques non-résidentes, résultant de l’application d’une exonération fiscale réservée uniquement aux intérêts payés par les banques résidentes ».

Pour se mettre en conformité avec cette jurisprudence, le législateur belge a adapté le libellé de l’article 21, 5°, du Code des impôts sur les revenus en élargissant la possibilité d’exonération aux autres institutions de crédit de l’Espace Économique Européen. Si cette modification semble louable, au vu de l’arrêt prononcé par la Cour européenne de justice, il n’en reste pas moins que les conséquences pour l’épargnant belge paraissent nulles.

Le compte d’épargne réglementé qui donne droit à l’exonération de la première tranche de 1.250 € par an doit continuer à respecter un certain nombre de conditions. Parmi ces conditions, relevons que la rémunération du dépôt d’épargne doit « obligatoirement mais exclusivement » comporter un intérêt de base et une prime de fidélité. Ces éléments sont eux-mêmes soumis à de strictes modalités, visées à l’article 2 de l’Arrêté royal portant exécution du Code des impôts sur les revenus.

Dans les faits, les conditions légales de l’exonération de la première tranche des intérêts de dépôts d’épargne sont tellement contraignantes et propres au marché belge qu’il nous semble improbable que des établissements crédits établis à l’étranger envisagent de les respecter.

Or, pour bénéficier de l’exonération, « les dépôts reçus par les établissements de crédit qui sont établis dans un autre État membre de l’Espace économique européen (...) doivent répondre aux critères analogues définis par les autorités similaires compétentes de l’autre État membre », conformément à l’article 21, 5°, du Code des impôts sur les revenus.

Mais quelle banque établie à l’étranger sera-t-elle disposée à proposer des comptes d’épargne respectant les nombreuses conditions de la législation belge, à la seule fin de faire bénéficier ses quelques clients belges de l’exonération fiscale de la première tranche des intérêts de dépôt d’épargne ? Sans doute aucune.

Ainsi, l’épargnant belge continue à être pénalisé, puisqu’il ne peut bénéficier de la concurrence des taux appliqués par les différents établissements de crédits établis hors de Belgique. Il continue par conséquent d’être dissuadé d’avoir recours aux services de banques établies à l’étranger, étant donné que les intérêts payés par ces dernières ne sont pas susceptibles de profiter de l’exonération.

Si la violation la plus évidente de la libre prestation des services a donc disparu du texte de l’article 21, 5°, du Code des impôts sur les revenus, une discrimination plus sournoise semble résulter de l’application combinée de cette dernière disposition et de l’article 2 de l’Arrêté royal portant exécution du Code.

Auteur : Nicolas Themelin

De hervorming van de bankinstellingen, wat zijn de gevolgen voor het sparen?

Tot mei 2014 kon de eerste schijf van 1.250 € per jaar van de inkomsten uit de verkregen spaardeposito’s vrijgesteld worden van belasting op voorwaarde, onder andere, dat ze werden gedaan in kredietinstellingen die in België gevestigd zijn.

Dit stelsel werd door het Europese Hof van Justitie in haar arrest van 6 juni 2013 veroordeeld. Het betekende inderdaad een schending van de vrije levering van diensten binnen de Unie, dit omdat het “een discriminerende belasting toepaste op de interesten die door de niet-residerende banken werden betaald, dit door de toepassing van een fiscale vrijstelling die enkel voorbehouden is voor de interesten die betaald zijn door de residerende banken”.

Om in overeenstemming te komen met deze rechtspraak heeft de Belgische wetgever artikel 21, 5° van het Wetboek van inkomstenbelastingen aangenomen om zo de mogelijkheid van vrijstelling ook voor andere kredietinstellingen van de Europese Economische Ruimte te voorzien. Als deze wijziging, in het kader van het arrest dat door het Europese Hof van Justitie werd geveld, al positief lijkt, toch lijken de gevolgen voor de Belgische spaarder mager.

De gereglementeerde spaarrekening die recht geeft op vrijstelling van de eerste schijf van 1.250 € per jaar moet een aantal voorwaarden blijven respecteren. Eén van deze voorwaarden is dat de vergoeding van het spaardeposito “verplicht maar exclusief” een basisinterest en een getrouwheidspremie moet hebben. Deze elementen zelf zijn onderworpen aan strikte voorwaarden, die in artikel 2 van het Koninklijk Besluit over de uitvoering van het Wetboek van inkomstenbelastingen worden bedoeld.

In deze omstandigheden zijn de wettelijke voorwaarden voor vrijstelling van de eerste schijf van interesten op spaardeposito’s zodanig bindend en eigen aan de Belgische markt dat het ons onwaarschijnlijk lijkt dat de kredietinstellingen die in het buitenland gevestigd zijn, deze zullen respecteren.

Om van de vrijstelling te genieten, “zullen de deposito’s die door de kredietinstellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, ontvangen zijn, echter moeten beantwoorden aan analoge criteria die door gelijkaardige bevoegde autoriteiten in de andere lidstaat werden gedefinieerd”, dit in overeenstemming met artikel 21, 5° van het Wetboek van inkomstenbelastingen.

Maar welke buitenlandse bank zal bereid zijn om spaarrekeningen aan te bieden die de vele voorwaarden die de Belgische wetgeving oplegt, respecteren, met als enige doel haar enkele Belgisch klanten te laten genieten van de fiscale vrijstelling van de eerste schijf van interesten op de spaardeposito’s? Zonder twijfel geen enkele.

Op die manier blijft de Belgische spaarder gestraft worden, aangezien hij geen voordeel kan halen uit de concurrentie tussen de rentevoeten die toegepast worden door de verschillende kredietinstellingen buiten België. Hij wordt bijgevolg nog steeds ontmoedigd om een beroep te doen op de diensten van buitenlandse banken, gezien dat de interesten die door deze laatste betaald worden niet van de vrijstelling kunnen profiteren.

Ook al is de meest evidente schending de vrije levering van diensten dus uit de tekst van artikel 21, 5° van het Wetboek van inkomstenbelastingen verdwenen, er lijkt een nog meer verdoken discriminatie voort te komen uit de gecombineerde toepassing van deze laatste bepaling en van artikel 2 van het Koninklijk Besluit over de uitvoering van het Wetboek.

Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator