ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Avis d’imposition d’office : Le contribuable a droit au respect du délai d’un mois pour répondre

La Cour d’appel de Bruxelles a rappelé, dans un arrêt du 24 octobre 2013, le caractère essentiel du droit du contribuable de pouvoir faire connaître son désaccord ou ses observations sur les nouvelles constatations et sur les nouvelles rectifications apportées aux éléments retenus par le taxateur pour déterminer l’impôt dû.

En l’espèce, une cotisation primitive avait été établie sur base des revenus déclarés du contribuable. Par la suite, un premier avis de rectification par lequel l’administration proposait d’augmenter le revenu net imposable avait été envoyé au contribuable. Ce dernier avait marqué son accord sur ce premier avis de rectification. Une cotisation complémentaire à l’impôt des personnes physiques fût donc enrôlée sur cette nouvelle base.

Un second avis de rectification proposant un nouveau montant plus élevé est encore adressé au contribuable. Celui-ci ne réserva cependant pas de réponse à ce second avis.

Faute de réponse au second avis de rectification dans le délai d’un mois, l’administration adressa au contribuable une première notification d’imposition d’office.

Parallèlement, une société dont le contribuable est gérant avait fait l’objet d’une procédure d’instruction de sa réclamation fiscale. Dans ce cadre, un accord est trouvé entre le mandataire du gérant et le fonctionnaire chargé du traitement du dossier concernant la société pour ajouter un certain montant aux rémunérations du contribuable gérant pour l’exercice d’imposition concerné.

Quelques semaines plus tard, l’administration prit connaissance de l’accord conclu avec le mandataire dans le cadre de la procédure concernant la société. Elle décida alors d’émettre un second avis d’imposition d’office afin d’ajouter aux revenus du contribuable le montant des rémunérations stipulé dans l’accord. Dans cet avis, l’administration précisa que la cotisation sera établie d’office dans les 8 jours en raison de l’absence de réponse du contribuable au second avis de rectification.

Le contribuable contesta la régularité de la procédure au motif que l’accord conclu avec le mandataire était postérieur à l’avis de rectification resté sans réponse. Dès lors, il n’a pas pu faire valoir ses observations sur la base imposable finalement retenue puisque celle-ci trouve son fondement dans cet accord.

Dans son arrêt, la Cour commence par rappeler les règles en vigueur : l’article 256 du Code des impôts sur les revenus 1964 permet à l’administration de procéder à la taxation d’office dans le cas où le contribuable s’est abstenu de répondre dans le délai d’un mois à l’avis de rectification prescrit à l’article 251 du même code. Le dernier alinéa de l’article 256 CIR64 prescrit un nouveau délai d’un mois pour répondre à l’avis d’imposition d’office sauf dans le cas où le contribuable n’a pas répondu dans le délai fixé à un avis de rectification antérieur.

Elle constate ensuite que le second avis d’imposition d’office retenait une base imposable nettement différente que celle qui était proposée dans l’avis de rectification auquel le contribuable n’avait pas réservé de suite.

La Cour en conclut qu’en l’espèce, l’administration n’a pas laissé au contribuable un délai d’un mois pour faire valoir ses observations sur divers éléments de la base imposable de la cotisation telle qu’elle a finalement été établie.

La Cour décide que le fait qu’il y ait eu un accord conclu entre le mandataire et l’administration pour ajouter un certain montant aux rémunérations d’associé actif du contribuable ne saurait suffire, cet accord étant nécessairement limité car ne portant pas sur l’ensemble des éléments sur lesquels la taxation a été basée (charges professionnelles admises, accroissements,…).

La Cour tranche donc en faveur du contribuable : « n’ayant pas pu disposer du délai minimum d’un mois pour faire valoir ses éventuelles observations sur les divers éléments de l’imposition finalement enrôlée, l’avis d’imposition d’office et la cotisation établie sur sa justification doivent être annulés ».

Par cet arrêt, la Cour d’appel de Bruxelles rappelle un principe essentiel qu’est le droit du contribuable de pouvoir s’exprimer sur les éléments retenus par l’administration pour déterminer l’impôt qui sera mis à sa charge et condamne une application à la lettre des dispositions du Code par l’administration.

Auteur : Pauline Maufort

Bericht van aanslag van ambtswege; de belastingplichtige heeft recht op het respecteren van de termijn van één maand om te antwoorden

Het Hof van beroep van Brussel heeft in een arrest van 24 oktober 2013 opnieuw herinnerd aan het essentiële karakter van het recht van de belastingplichtige om zijn afkeuring of zijn opmerkingen over de nieuwe vaststellingen en op de nieuwe rechtzettingen die werden aangebracht op de elementen die door de aanslagambtenaar werden weerhouden om de verschuldigde belasting te bepalen, bekend te maken.

In dit geval werd een initiële bijdrage gevestigd op basis van de aangegeven inkomsten van de belastingplichtige. Daarna werd een eerste bericht van rechtzetting gestuurd naar de belastingplichtige waarin de administratie voorstelde om het belastbare netto-inkomen te verhogen. De belastingplichtige had zijn akkoord gegeven op dit eerste bericht van rechtzetting. Er werd dus op deze nieuwe basis een bijkomende bijdrage bij de personenbelasting ingekohierd.

Er werd ook een tweede bericht van rechtzetting naar de belastingplichtige gestuurd met een voorstel van een nieuw en nog hoger bedrag. De belastingplichtige antwoordde niet op dit tweede bericht.

Bij gebrek aan een antwoord op dit tweede bericht van rechtzetting binnen de termijn van één maand, stuurde de administratie een eerste kennisgeving van aanslag van ambtswege naar de belastingplichtige.

Paralel hiermee was een bedrijf, waarvan de belastingplichtige zaakvoerder is, het voorwerp van een onderzoeksprocedure voor haar belastingaanslag. In dat kader werd een akkoord gevonden tussen de mandataris van de zaakvoerder en de ambtenaar die belast was met het behandelen van het dossier betreffende het bedrijf om voor het betrokken aanslagjaar een bepaald bedrag aan de vergoedingen van de belastingplichtige zaakvoerder toe te voegen.

Enkele weken later nam de administratie kennis van het akkoord dat afgesloten werd met de mandataris in het kader van de procedure betreffende het bedrijf. Ze besloot dan een tweede bericht van aanslag van ambtswege op te stellen teneinde het bedrag van de vergoedingen die in het akkoord werden bepaald, aan de inkomsten van de belastingplichtige toe te voegen. In dat bericht verduidelijkte de administratie dat de bijdrage van ambtswege zal gevestigd worden binnen de 8 dagen omwille van het ontbreken van een antwoord van de belastingplichtige op het tweede bericht van rechtzetting.

De belastingplichtige betwistte de regulariteit van de procedure op grond van het feit dat het akkoord dat met de mandataris werd afgesloten van een latere datum was dan het bericht van rechtzetting dat onbeantwoord bleef. Hij heeft bijgevolg geen kans gehad om zijn opmerkingen te geven op de belastbare grond die uiteindelijk werd weerhouden, omdat deze werd vastgesteld in dat akkoord.

In haar arrest begint het Hof met het herhalen van de regels die van kracht zijn; artikel 256 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1964 laat aan de administratie toe om tot een aanslag van ambtswege over te gaan in het geval dat de belastingplichtige niet binnen de termijn van één maand op het bericht van rechtzetting heeft geantwoord zoals bepaald in artikel 251 van datzelfde wetboek. De laatste alinea van artikel 256 CIR64 schrijft een nieuwe termijn van één maand voor om te antwoorden op het bericht van aanslag van ambtswege, behalve in het geval dat de belastingplichtige niet geantwoord heeft binnen de termijn die werd vastgelegd voor een eerder bericht van rechtzetting.

Ze stelt vervolgens vast dat het tweede bericht van aanslag van ambtswege een belastbare grond weerhield die verschillend was van deze die werd voorgesteld in het bericht van rechtzetting waaraan de belastingplichtige geen gevolg had gegeven.

Het Hof besluit hieruit dat de administratie in dit geval geen termijn van één maand aan de belastingplichtige gelaten heeft om zijn opmerkingen te laten kennen over verschillende elementen van de belastbare grond van de bijdrage zoals deze uiteindelijk werd vastgesteld.

Het Hof beslist dat het feit dat er een akkoord werd afgesloten tussen de mandataris en de administratie om een bepaald bedrag aan de vergoedingen van de actieve vennoot van de belastingplichtige toe te voegen, niet voldoende kan zijn, gegeven dat dit akkoord zeker beperkt is omdat het niet op het geheel van elementen slaat waarop de belasting werd gebaseerd (beroepskosten, verhogingen, ...).

Het Hof spreekt zich dus uit in het voordeel van de belastingplichtige: “gezien hij niet over een minimumtermijn van één maand kon beschikken om zijn eventuele opmerkingen over de verschillende elementen van de uiteindelijk gevestigde belasting kon geven, moeten het bericht van aanslag van ambtswege en de bijdrage die op die verantwoording werd gevestigd, geannuleerd worden”.

Met dit arrest brengt het Hof van beroep van Brussel een essentieel principe in herinnering dat zegt dat het recht van de belastingplichtige om zich te kunnen uitspreken over de elementen die werden weerhouden door de administratie om de belasting te bepalen die hem wordt opgelegd en veroordeelt een letterlijke toepassing door de administratie van de bepalingen van het Wetboek.

Auteur : Pauline Maufort
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator