ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Double imposition franco-belge : la jurisprudence française montre l'exemple

On connaît l'invraisemblable problème que rencontrent les résidents belges qui détiennent des intérêts dans des sociétés françaises : alors que les deux pays sont liés par une convention préventive de la double imposition (CPDI), ils subissent néanmoins une telle double imposition sur leurs dividendes perçus en France !

Le problème ne vient nullement de la Convention entre les deux Etats, qui prévoit, à l'instar de la plupart des conventions de ce type, que les dividendes et intérêts sont en principe imposables dans l'Etat de résidence (en l'espèce, la Belgique), tout en autorisant un système de retenue à la source (RAS) de 15 % maximum au profit de l'Etat de la source du revenu (la France). Pour éviter la double imposition qui peut en résulter, l’article 19, A, 1, de la CPDI, prévoit expressément que pour les dividendes qui ont effectivement supporté en France la retenue la source et qui sont recueillis par des résidents belges, "l'impôt dû en Belgique sur leur montant net de retenue française sera diminué, d'une part, du précompte mobilier perçu au taux normal, et, d'autre part, de la quotité forfaitaire d'impôt étranger déductible dans les conditions fixées par la législation belge, sans que cette quotité puisse être inférieure à 15 pour cent dudit montant net".

Dans ce système, la retenue à la source de 15 % en France est donc compensée par une imputation égale de 15 % en Belgique.

Le mécanisme conventionnel est donc parfaitement neutre pour le contribuable, ce qui est le but même de la convention, et il s'est montré tout aussi efficace pendant de nombreuses années, la quotité forfaitaire d'impôt étranger (QFIE) imputable selon le droit interne belge étant elle-même fixée à 15 %.

A la fin des années 80, le législateur belge a toutefois décidé de réduire unilatéralement cette QFIE à ... 0 % (!) et, depuis lors, l'administration fiscale s'estime en droit de taxer les dividendes d'origine française au taux prévu par la loi belge, sans accorder la moindre imputation à titre de QFIE. L'administration se fonde à cet égard sur le fait que la CPDI précise que la QFIE est "déductible dans les conditions fixées par la législation belge", sans tenir compte de la suite du texte conventionnel, qui précise pourtant : "sans que cette quotité puisse être inférieure à 15 pour cent" !

Le refus de la Belgique de se conformer à la Convention internationale qui la lie à la France a été dénoncé à plusieurs reprises par des contribuables belges, mais les Cours et tribunaux de notre pays se sont montrés jusqu'ici fort peu enclin à condamner cette violation du droit international.

Les juges français tentent pour leur part de se montrer plus actifs face à cette situation inéquitable.

Ainsi, le tribunal administratif de Montreuil a rendu le 5 juillet 2013 un jugement fort intéressant fondé sur les principes de droit européen. Le tribunal commence par rappeler la jurisprudence européenne selon laquelle le désavantage pouvant résulter pour la personne non résidente de l'exercice parallèle des compétences fiscales par les deux Etats ne constitue pas, dès lors que cet exercice ne revêt pas un caractère discriminatoire, une restriction à la liberté de circulation des capitaux prohibée par le Trait instituant l'Union européenne.

Mais le tribunal observe ensuite que les contribuables belges qui perçoivent des dividendes de sociétés françaises et qui sont mis dans l'impossibilité d'imputer dans leur pays les retenues à la source française ne bénéficient pas d'un régime équivalent à celui de résidents français qui auraient perçus les mêmes dividendes, car ces derniers auraient bénéficié, en France et selon les dispositions du droit interne français, d'un abattement de 40 % majoré d'un abattement forfaitaire et d'un crédit d'impôt.

Le tribunal en déduit fort logiquement que la retenue à la source appliquée à ces dividendes est dès lors constitutive d'une restriction discriminatoire à la liberté de circulation des capitaux contraire au Traité.

Un tel jugement devrait, on l'espère, pousser les autorités fiscales des deux Etats à revoir enfin les règles d'imputation de l'impôt payé à la source sur l'impôt dû dans l'Etat de résidence, et ce, conformément au libellé même de la Convention, en vue d'éviter toute double imposition.

Auteur : Martin Van Beirs

Dubbele belasting tussen Frankrijk en België: de rechtspraak toont het voorbeeld

We kennen het onwaarschijnlijke probleem dat Belgen ondervinden die belangen hebben in Franse vennootschappen: terwijl de twee landen gebonden zijn door een dubbelbelastingsverdrag (DBV), worden de dividenden die zij ontvangen in Frankrijk toch aan een dubbele belasting onderworpen!

Het probleem komt geenszins van het Verdrag tussen de twee landen dat voorziet, zoals de meeste van dat soort verdragen, dat de dividenden en belangen in principe belastbaar zijn in het verblijfsland (in dit geval België), dit alles met een toegelaten systeem van bronbelasting (BB) van maximum 15% ten voordele van het land van oorsprong van de inkomsten (Frankrijk). Om de dubbele belasting die daaruit kan voortvloeien, te vermijden, voorziet artikel 19, A, 1 van het DBV uitdrukkelijk dat voor de dividenden die in Frankrijk onderworpen werden aan de bronbelasting en die door Belgen worden ontvangen, “ de belasting die in België verschuldigd is op hun netto-bedrag van de Franse afhouding zal verminderd worden met, enerzijds, de roerende voorheffing die tegen een normaal tarief werd ontvangen, en, anderzijds, met het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting die aftrekbaar is onder de voorwaarden die door de Belgische wetgeving werden vastgelegd, zonder dat dit gedeelte lager mag zijn dan 15 percent van het genoemde netto-bedrag”.

In dat systeem wordt de bronafhouding van 15% in Frankrijk dus gecompenseerd door een gelijkaardige verrekening van 15% in België.

Het conventionele mechanisme is dus perfect neutraal voor de belastingplichtige, wat het eigenlijke doel is van het verdrag en ze heeft haar efficiëntie gedurende vele jaren bewezen, met het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FGBB) die volgens het Belgische recht belastbaar is aan 15%.

Op het einde van de jaren 80 heeft de Belgische wetgever echter beslist om dit FGBB éénzijdig te verminderen tot ….0% (!) en sindsdien vindt de fiscale administratie dat ze het recht heeft om dividenden van Franse oorsprong te belasten tegen het tarief dat in de Belgisch wet voorzien is, zonder de minste verrekening ten titel van het FGBB toe te kennen. De administratie baseert zich hiervoor op het feit dat het DBV zegt dat het FGBB “onder de voorwaarden die in de Belgische wetgeving vastgelegd werden” aftrekbaar is, zonder rekening te houden met het vervolg van de conventionele tekst, die nochtans zegt dat “zonder dat dit gedeelte lager mag zijn dan 15 percent”!

De weigering door België om zich in overeenstemming te stellen met het internationale Verdrag die haar verbindt met Frankrijk werd reeds meerdere keren door de Belgische belastingplichtigen betwist, maar de Hoven en rechtbanken van ons land lijken tot nu toe weinig geneigd om deze inbreuk op het internationale recht te veroordelen.

De Franse rechters van hun kant neigen meer het hoofd te bieden aan deze ongelijke situatie.

Zo heeft de administratieve rechtbank van Montreuil op 5 juli 2013 een zeer interessant vonnis geveld gebaseerd op de principes van het Europees recht. De rechtbank start met het ophalen van de Europese rechtspraak volgens dewelke het nadeel dat voor de niet-inwoner uit de parallelle uitvoering van de fiscale bevoegdheden door de twee landen zou kunnen voortvloeien, bijgevolg niet betekent dat deze uitvoering geen discriminerend karakter heeft, een beperking van het vrije verkeer van kapitaal wat verboden is door het Verdrag ter oprichting van de Europese Unie.

Maar de rechtbank merkt vervolgens op dat de Belgische belastingplichtigen die dividenden van Franse vennootschappen ontvangen en die in de onmogelijkheid worden gebracht om de Franse bronbelastingen in hun land te verrekenen, niet genieten van een regime dat gelijkaardig is aan dat van de Fransen die dezelfde dividenden zouden ontvangen hebben, aangezien deze laatste in Frankrijk, en volgens de bepalingen van het Franse recht, zouden genoten hebben van een abattement van 40% vermeerderd met een forfaitair abattement en een belastingkrediet.

De rechtbank leidt daar logischerwijs uit af dat de bronbelasting die wordt toegepast op deze dividenden een discriminerende beperking van het vrije verkeer van kapitaal inhoudt, wat tegenstrijdig is met het Verdrag.

Dergelijk rechter zou, en we hopen het, de fiscale autoriteiten van de twee landen moeten aanzetten om eindelijk de verrekeningsregels van de belasting die aan de bron werd betaald op de verschuldigde belasting in het verblijfsland, opnieuw te bekijken, en dit conform met het Verdrag zelf, teneinde elke dubbele belasting te vermijden.

Auteur : Martin Van Beirs
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator