ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Belgische houders van aandelen van een Franse Société civiel immobilière naar Frans recht: Wanneer is er sprake van (dubbele) belasting en in welke Sta(a)t(en)?

Er zijn veel Belgen die op een dag een tweede residentie in Frankrijk willen aankopen en die tot deze aankoop werden aangezet door de tussenkomst van een Franse société civile immobilière (“SCI”). In de meeste gevallen zal deze SCI “translucide” zijn; Soms zal ze “transparant” zijn. In sommige andere gevallen, die nog zeldzamer zijn, zal de SCI in Frankrijk onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting.

Het is voor een SCI wenselijk om te kiezen voor haar onderwerping aan de Franse vennootschapsbelasting, en er misschien zelfs van rechtswege aan onderworpen worden voor het geval dat het bedrijf zich schuldig maakt aan een commerciële of industriële exploitatie. Dergelijke situatie is vergelijkbaar met deze van een Belgische vastgoedvennootschap die onderworpen is aan de Belgische vennootschapsbelasting…

In het licht van het Belgisch fiscaal recht blijven de aandelen van dergelijke SCI “roerende goederen” waarvoor de belastingbevoegdheid conventioneel wordt verdeeld onder de Bronstaat (die zich moet beperken tot het heffen van een eventuele bronheffing, maar beperkt in tarief) en de Staat van vestiging (in dit geval België).

Het regime van de “transparantie” is dat dat op SCI wordt toegepast “die in feite als enig doel hebben ofwel de constructie of de aankoop van gebouwen […] met het oog op hun verdeling per fracties die bestemd zijn om in eigendom of genot toegekend te worden aan vennoten”. Het maakt een onderscheid tussen de persoonlijkheid van die SCI, die in Frankrijk genieten van het Regime van de fiscale transparantie, in die zin dat de representatieve aandelen van dergelijke SCI in Frankrijk beschouwd worden als “onroerende goederen”.

Deze bedrijven worden beschouwd als “onroerende goederen” (en niet als roerende goederen) in de zin van het Verdrag ter preventie van de dubbele belastingen dat tussen Frankrijk en België werd afgesloten, dat dat aanvaardt, en laat de bevoegdheid om de inkomsten die de SCI, van onroerende aard, genereert te belasten over aan Frankrijk, onder voorbehoud van de toepassing van het progressievoorbehoud voorzien door het verdrag.

De “transluciditeit” leunt aan bij het begrip “transparantie” dat we kennen uit het Belgische fiscale recht (als gevolg van de genaamde “Kaaimantaks”-wetgeving), aangezien ze als effect heeft dat ze de inkomsten van de SCI rechtstreeks belast in hoofde van haar vennoten, pro rata hun rechten in het kapitaal van het bedrijf. Ook al wordt de belasting van de resultaten overgedragen op de vennoten, dan nog blijven deze bedrijven fiscale aangelegenheden die een afzonderlijke rechts- en fiscale persoonlijkheid toegekend kregen van deze van haar vennoten. Echter, ook al hebben ze rechtspersoonlijkheid, deze bedrijven worden niet belast op de winsten die ze maken (geïnde huurgelden of gerealiseerde meerwaarden), omdat deze fiscaliteit wordt “overgedragen” op de vennoten.

De kwalificatie van dergelijke SCI in het licht van het Belgische fiscale recht is het onderwerp geweest van fouten in onze jurisprudentie. Als naar aanleiding van een arrest van 2 december 2004 het Belgische Hof van Cassatie dezelfde regels had toegepast op “translucide” SCI’s als op “transparante” SCI’s, dan heeft ze haar mening herzien om te beslissen, in een later arrest van 29 september 2016, dat de aandelen van dergelijke bedrijven effectief “onroerende goederen” zijn. Het Hof heeft haar standpunt gemotiveerd door het feit dat het belastingstelsel van “translucide” Franse sociétés civiles immobilières specifiek is omdat het voor de belasting van de winsten van deze bedrijven en de inkomsten die worden uitgekeerd aan de vennoten, geen rekening houdt met de gevolgen verbonden aan de aparte rechtspersoonlijkheid van deze bedrijven zijnde dat zij eigenaars zijn van inkomsten uit gebouwen tot aan de beslissing tot toekenning van het resultaat aan de vennoten, wat niet zonder gevolg is op het vlak van de fiscaliteit die in België wordt toegepast bij dergelijke uitkering.

Wat ook het belastingstelsel is waaraan de SCI onderworpen wordt in Frankrijk tijdens de aanhouding van aandelen door haar Belgische vennoot, de verschillende belastingen die voortgebracht worden door de activiteit van het bedrijf, die puur onroerend is (aanhouding ten voordele van de vennoot of verhuurd) zullen door de Franse belastingautoriteiten geheven worden.

Het is inderdaad zo dat de inkomsten van de SCI meestal bestaan uit inkomsten uit onroerende goederen, waarvoor de Staat waar ze gelegen zijn (in dit geval Frankrijk) krachtens artikel 3 van het Frans-Belgisch Verdrag de belastingbevoegdheid bezit die ze uitoefent. Aangezien het gaat over SCI’s die onderworpen zijn aan de Franse vennootschapsbelasting, zullen deze aan deze belasting onderworpen worden in Frankrijk ten belope van hun inkomsten die voornamelijk onroerend zijn. Dit onder voorbehoud van een hypothetische uitkering van dividenden van het bedrijf ten voordele van haar vennoot… die in het algemeen tijdens haar duurtijd alleen maar opgebouwd wordt voor de SCI’s die onderworpen zijn aan de Franse vennootschapsbelasting.

Deze situatie zal slechts zelden voor moeilijkheden zorgen tijdens de periode dat het Franse gebouw wordt aangehouden.

De situatie zal echter iets onaangenamer kunnen worden wanneer het er voor de vennoot van de SCI zal over gaan om zich te ontdoen van zijn aandelen van de SCI, of van het onroerend goed die deze aanhoudt… Het is effectief op dat moment dat de bestaande discordantie tussen de Belgische en Franse aanpak in de kwalificatie van de aard van de aandelen van de SCI zal kunnen leiden tot een dubbele belasting in hoofde van de Belgische vennoot. De situatie waarin deze laatste zich zal bevinden zal uiteraard afhangen van het type van SCI waarvan hij aandelen heeft:

Wanneer er sprake is van een SCI die onderworpen is aan de Franse vennootschapsbelasting, zal Frankrijk haar belastingbevoegdheid uitoefenen wanneer er een overdracht is van een onroerend goed met meerwaarde. Indien het bedrijf daarna haar winst die ze gerealiseerd heeft, uitkeert aan haar Belgische vennoot, dan zal het hier gaan om een dividend waarvoor de belastingbevoegdheid zal voorbehouden worden voor België door artikel 15 van het Frans-Belgische verdrag (onder voorbehoud van een beperkte heffing aan de bron die geïnd wordt in Frankrijk). Frankrijk zal daarentegen haar belastingbevoegdheid niet gebruiken op de meerwaarde die gerealiseerd wordt op de aandelen van dergelijke SCI in geval van overdracht. De aandelen van deze SCI behouden effectief hun aard van roerende waarden. Wanneer ze gerealiseerd worden door een niet-inwoner, vallen ze ook niet onder artikel 3 van het Frans-Belgische verdrag, maar onder artikel 18 van datzelfde verdrag dat de belastingbevoegdheid toekent aan België, ten titel van woonstaat van de vennoot. Ze zal deze maar heel zelden uitoefenen, omdat ze er meestal zal van uit gaan dat de meerwaarde ontstaan is in het kader van het normale beheer van het privévermogen van de vennoot.

Wanneer er sprake is van een “transparante” SCI zal Frankrijk zowel de meerwaarde voorvloeiend uit de overdracht van het onroerend goed, als deze die gerealiseerd wordt bij de verkoop van de aandelen van de SCI belasten, aangezien deze worden gelijkgesteld met « onroerende goederen ». Het nationale Franse recht belast zo de Franse niet-inwoners door een gecombineerde toepassing van artikel 3 van het Frans-Belgische verdrag, en artikel 244bis A van de Franse CGI. De fiscale heffing ten laste van niet-inwoners bedraagt in principe 19% (van de meerwaarde), waar de sociale heffingen moeten aan toegevoegd worden, met een minimum van 7,5%. Aangezien België het onroerend karakter van aandelen van de “transparante” SCI erkend heeft, zal ze geen aanspraak maken op de bevoegdheid om de onroerende meerwaarden die op die manier gerealiseerd worden te belasten.

Wanneer er sprake is van een “translucide” SCI zal Frankrijk haar belastingbevoegdheid op dezelfde manier uitoefenen als wanneer er sprake is van een “transparante” SCI. Ze zal inderdaad uit hoofde van onroerende meerwaarde de meerwaarde die door de Belgische vennoot werd bij de overdracht van het onroerend goed door de SCI werd bereikt (uitgestelde belasting op de vennoten van de SCI) belasten, maar ook de meerwaarde die deze laatste gerealiseerd heeft bij de overdracht van vruchten van de aandelen van de SCI. Dergelijke gelijkstelling van de aandelen van een “translucide” SCI met de aandelen van een “transparante” SCI (in hun aard van “onroerende goederen” volgens het Franse nationale recht) werd recent door de Franse Raad van State in een arrest van 24 februari 2020 gevalideerd. Niettemin erkent België in deze zaak zo’n onroerende aard van de aandelen van de “translucide” SCI niet en besluit ze zelf dat het hier gaat om roerende waarden. Krachtens artikel 18 van het Frans-Belgisch verdrag (artikel 15 van dit verdrag, dat handelt over dividenden, is inderdaad niet van toepassing omwille van de discrepantie van kwalificaties), zal de belastingbevoegdheid van de inkomsten die eruit zijn voortgekomen toegekend worden aan België. België zal die belastingbevoegdheid uitoefenen en zal de Belgisch vennoot belasten op de toekenning door de SCI van het deel van haar winsten die ontstaan zijn uit de onroerende overdracht, ten titel van uitgekeerd dividend. Dergelijk dividend zal in hun hoofde aan het afzonderlijk tarief van 30% belast worden in de personenbelasting. Deze belasting komt bij de Franse belasting (van 19%, + minimum 7,5%).

Dit houdt praktisch gezien een “dubbele belasting” in, maar één die rechtens niet te betwisten is, in die mate dat ze niet dezelfde belastingplichtige beoogt, maar wel twee verschillende belastingplichtigen, de SCI die rechtspersoonlijkheid bezit (hoewel de belasting die op haar rust “overdragen” wordt op haar vennoten) en de vennoot die fiscaal gezien in België woont. Het Hof van Beroep van Brussel heeft dit onlangs bevestigd in een arrest van 7 november 2019, dat zeer recent werd gepubliceerd en waarin de Belgische aanpak die nochtans strijdig is met de Franse praktijk valideert.

We dachten bij de laatste aanpassing van de Belgische wetgeving genaamd “Kaaimantaks” dat deze dubbele belasting zou geschrapt worden. Worden voortaan inderdaad viseert door het stelsel van de “transparantie” dat door het Belgische recht wordt geregeld, de bedrijven die door het Belgische fiscale recht niet als transparant worden beschouwd, maar wel door het fiscale recht van de Lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarin deze bedrijven gevestigd zijn. Komen in aanmerking de bedrijven waarvan de inkomsten, krachtens de fiscale wetgeving van de Staat of de jurisdictie waar dit bedrijf gevestigd is, belast worden in hoofde van de vennoten van dit bedrijf. Dit standpunt is dus gericht op naar de bedrijven die in de Staat of de jurisdictie waar deze bedrijven gevestigd zijn, rechtspersoonlijkheid bezitten conform het burgerlijk recht, maar waarvan de belasting op de inkomsten uiteindelijk wordt geïnd in hoofde van de achterliggende aandeelhouder of vennoot. Het betreft doorgaans de situatie waarin een “translucide” SCI zich bevindt.

Voor de Belgische vennoten van een “translucide” SCI had deze toevoeging in het toepassingsveld van de “Kaaimantaks” een “oplossing” kunnen zijn voor het probleem van de “dubbele belasting” die hiervoor werd besproken, in de mate dat de vennoten door de toepassing van de fiscale transparantie behandeld zouden geweest zijn alsof ze de Franse onroerende inkomsten en/of de Franse onroerende meerwaarde (in geval van een latere verkoop van het goed) rechtstreeks zouden ontvangen hebben, zonder meer tegenstrijdigheid van interpretatie afhankelijk van of men zich in België bevindt of in Frankrijk… De SCI ziet zich echter uitgesloten van het toepassingsveld van de “Kaaimantaks” omdat de onroerende inkomsten/onroerende meerwaarden van dergelijke SCI voldoende belast worden in Frankrijk in hoofde van haar Belgische vennoot; Bovendien kent het Frans-Belgische verdrag de belastingbevoegdheid op dergelijke inkomsten (wanneer ze rechtstreeks door de Belgische vennoot zouden gerealiseerd zijn) toe aan Frankrijk. Daaruit moeten we afleiden dat de SCI buiten het beeld van de “Kaaimantaks” blijft…

Er zou echter binnenkort een redding moeten ontstaan, wanneer België en Frankrijk hun verdrag ter preventie van de dubbele belasting herbekijken. De belastingbevoegdheid op onroerende meerwaarden of gerealiseerd op aandelen van de SCI zou moeten behouden blijven in voordeel van Frankrijk. België zou deze kwalificatie deze keer moeten aannemen en niet langer de dubbele belasting die hiervoor wordt bekritiseerd, toepassen. In afwachting zal het nuttig zijn voor de belastingplichtige die zijn volgende fiscale aangifte voorbereidt samen met zijn boekhouder om zich te informeren over de fiscale behandeling van zijn Franse onroerende toestand in België, rekening houdend met de sancties die verbonden zijn aan het respecteren van de aangifteverplichtingen.

Thema : Vastgoed Auteur : Melanie Daube

Détenteurs belges de parts de Société civile immobilière de droit français : Quand y a-t-il (double) imposition et dans quel (s) Etat(s) ?

Nombreux sont les belges un jour désireux d’acquérir une résidence secondaire en France qui se sont vus conseiller de procéder à telle acquisition par l’intermédiaire d’une société civile immobilière (« SCI »). Dans la plupart des situations, cette SCI sera « translucide » ; Elle sera parfois « transparente ». Dans certaines autres hypothèses, beaucoup plus rares, la SCI sera assujettie en France à l’impôt des sociétés.

Il est envisageable, pour une SCI, d’opter pour son assujettissement à l’impôt français des sociétés, voire d’y être soumise de plein droit pour l’hypothèse où la société se livre à une exploitation commerciale, ou industrielle. Telle situation est similaire à celle d’une société belge, immobilière, assujettie à l’impôt belge des sociétés…

Au regard du droit fiscal belge, les parts de telle SCI restent des « biens mobiliers » pour lequel le pouvoir d’imposition est partagé conventionnellement entre l’Etat de la source (qui doit se limiter à prélever une retenue à la source éventuelle, mais limitée en taux) et l’Etat de la résidence (en l’occurrence, la Belgique).

Le régime de la « transparence » est celui appliqué aux SCI « qui ont, en fait, pour unique objet soit la construction ou l’acquisition d’immeubles […] en vue de leur division par fractions destinées à être attribuées aux associés en propriété ou en jouissance ». Il est fait abstraction de la personnalité de ces SCI, qui bénéficient en France du Régime de la « transparence » fiscale, en ce sens que les parts représentatives de telles SCI sont considérées, en France, comme des « biens immobiliers ».

Ces sociétés sont considérées comme des « biens immobiliers » (et non mobiliers) au sens de la Convention préventive de la double imposition conclue entre la France et la Belgique, qui l’accepte, et délaisse le pouvoir d’imposition sur les revenus que génère la SCI, de nature immobilière, à la France, sous réserve de l’application de la clause de progressivité prévue par la convention.

La « translucidité » se rapproche quant à elle de la notion de « transparence » que nous connaissons en droit fiscal belge (à l’effet de la législation dite « taxe caïman »), puisqu’elle a pour effet d’imposer les revenus de la SCI directement dans le chef de ses associés, proportionnellement à leurs droits dans le capital de la société. Bien que l’imposition des résultats soit reportée sur les associés, ces sociétés demeurent des sujets fiscaux dotés d’une personnalité juridique et fiscale distincte de celle de ses associés. Toutefois, bien que disposant de la personnalité morale, ces sociétés ne sont pas imposées sur les bénéfices qu’elles réalisent (loyers perçus, ou plus-values réalisées), cette fiscalité étant « transférée » sur les associés.

La qualification de telle SCI au regard du droit fiscal belge a fait l’objet d’errements dans notre jurisprudence. Si à l’issue d’un arrêt du 2 décembre 2004, la Cour de Cassation belge avait appliqué aux SCI «translucides» les mêmes règles qu’aux SCI «transparentes», elle a revu sa position, pour considérer, par un arrêt ultérieur du 29 septembre 2016, que les parts de telles sociétés constituent effectivement des « biens mobiliers ». La Cour a motivé sa décision par le fait que le régime fiscal des sociétés civiles immobilières « translucides » est spécifique en ce qu’il ne tient pas compte, pour l’imposition des bénéfices de ces sociétés et des revenus distribués aux associés, des conséquences liées à la personnalité juridique distincte de ces sociétés, à savoir qu’elles sont propriétaires des revenus provenant des immeubles jusqu’à la décision d’attribution du résultat aux associés, ce qui n’est pas sans incidence sur la fiscalité appliquée en Belgique, lors de telle attribution.

Quelque soit le régime fiscal auquel la SCI soit soumise, en France, en cours de détention des parts par son associé belge, les différentes impositions générées par l’activité, purement immobilière (détention au profit de l’associé ou mise en location) de la société seront prélevées par les autorités fiscales françaises.

En effet, les revenus de la SCI constituent le plus souvent des revenus de biens immobiliers, pour lesquels l’Etat de situation (en l’occurrence, la France) possède, en vertu de l’article 3 de la Convention franco-belge, le pouvoir d’imposition, qu’elle exerce. S’agissant des SCI assujetties à l’impôt français des sociétés, elles seront soumises à cet impôt en France à concurrence de leurs revenus, notamment immobiliers. Ceci sous réserve d’une hypothétique distribution de dividende de la société au profit de son associé… qui ne se conçoit en général, en cours de vie sociale, que pour les SCI assujetties à l’impôt français des sociétés,

Cette situation n’impliquera que rarement des difficultés au cours de la période de détention de l’immeuble français.

La situation pourra toutefois devenir nettement plus désagréable lorsqu’il s’agira pour l’associé de la SCI de se défaire de ses parts de la SCI, voire du bien immobilier que celle-ci détient… C’est en effet à ce moment que la discordance existant, entre les approches belge et française, dans la qualification de la nature des parts de la SCI, pourra conduire à une double imposition dans le chef de l’associé belge. La situation dans laquelle se trouvera ce dernier dépendra évidemment du type de SCI dont il détient les parts :

En présence d’une SCI assujettie à l’impôt français des sociétés, la France exercera son pouvoir d’imposition, à l’impôt des sociétés, en présence d’une cession du bien immobilier avec plus-value. Si la société distribue ensuite son bénéfice réalisé à son associé belge, il s’agira ici d’un dividende pour lequel le pouvoir d’imposition sera réservé à la Belgique par l’article 15 de la convention franco-belge (sous réserve d’une retenue à la source limitée prélevée en France). La France n’exercera par contre pas son pouvoir d’imposition sur la plus-value réalisée sur les parts de telle SCI, en cas de cession. En effet, les parts de cette SCI conservent leur nature de valeurs mobilières. Lorsqu’elles sont réalisées par un non-résident, elles relèvent non plus de l’article 3 de la convention franco-belge, mais bien de l’article 18 de la même convention, qui attribue le pouvoir d’imposition à la Belgique, au titre d’Etat de la résidence de l’associé. Celle-ci ne l’exercera que très rarement, en considérant le plus souvent que la plus-value s’inscrit dans le cadre de la gestion normale de son patrimoine privé par l’associé.

En présence d’une SCI « transparente », la France imposera tant la plus-value résultant de la cession du bien immobilier, que celle réalisée lors de la vente des parts de la SCI, puisque celles-ci sont assimilées à des « biens immobiliers ». Le droit interne français impose à ce titre les non-résidents français, par application combinée de l’article 3 de la convention franco-belge, et de l’article 244bis A du CGI français. Le prélèvement fiscal à charge des non-résidents s’élève en principe à 19% (de la plus-value), auxquels il convient d’ajouter les prélèvements sociaux, avec un minimum de 7,5%. La Belgique ayant reconnu le caractère immobilier des parts de la SCI « transparente », elle ne revendiquera pas de pouvoir d’imposition sur la plus-value immobilière ainsi réalisée.

En présence d’une SCI « translucide », la France exercera son pouvoir d’imposition de la même manière qu’elle le fait en présence d’une SCI « transparente ». Elle imposera en effet au titre de plus-value immobilière la plus-value dégagée par l’associé belge lors de la cession par la SCI du bien immobilier (imposition reportée sur les associés de la SCI), mais également la plus-value que ce dernier réalisera lors de la cession avec fruit des parts de la SCI. Telle assimilation, des parts d’une SCI « translucide » aux parts d’une SCI « transparente » (dans leur nature de « biens immobiliers » au regard du droit interne français) fut récemment validée par le Conseil d’Etat français, dans un arrêt du 24 février 2020. En cette hypothèse cependant, la Belgique ne reconnaîtra pas telle nature immobilière des parts de la SCI « translucide », et considérera quant à elle qu’il s’agit de valeurs mobilières. En vertu de l’article 18 de la convention franco-belge (l’article 15 de cette convention, qui traite des dividendes, n’est en effet pas applicable du fait de la dichotomie de qualifications), le pouvoir d’imposition sur les revenus qui en sont issus sera attribué à la Belgique. La Belgique exercera ce pouvoir d’imposition, et imposera l’associé belge sur l’attribution par la SCI de la partie de ses bénéfices issus de la cession immobilière, au titre de dividende distribué. Tel dividende sera imposé dans leur chef au taux distinct à l’impôt des personnes physiques, de 30 %. Cette imposition s’ajoutera à l’imposition française (de 19%, + 7,5% au minimum).

Ceci constitue, sur le plan pratique, une « double imposition », mais qui n’est pas « critiquable » en droit, dans la mesure où celle-ci ne vise pas un même contribuable, mais bien deux contribuables distincts, la SCI, qui possède la personnalité morale (bien que l’imposition qui lui incombe soit « transférée » sur la tête de ses associés), et l’associé résident fiscal belge. La Cour d’appel de Bruxelles l’a récemment confirmé dans un arrêt du 7 novembre 2019, très récemment publié, validant ainsi l’approche belge pourtant contraire à la pratique française.

L’on a cru, lors de la dernière adaptation de la législation belge dite « taxe caïman » que cette double imposition serait supprimée. Sont en effet désormais visées, par le régime de la « transparence » organisé par le droit belge, les sociétés qui ne sont pas considérées comme transparentes par le droit fiscal belge, mais bien par le droit fiscal de l'Etat membre de l'Espace économique européen dans lequel ces sociétés sont établies. Entrent en ligne de compte les sociétés dont les revenus sont, en vertu de la législation fiscale de l'Etat ou de la juridiction où cette société est établie, imposés dans le chef des associés de cette société. Cette disposition vise donc les sociétés qui, dans l'Etat ou la juridiction dans laquelle sont établies ces sociétés, disposent de la personnalité juridique conformément au droit civil, mais dont l'impôt sur les revenus est ultimement perçu dans le chef de l'actionnaire ou associé sous-jacent. Il s’agit typiquement de la situation dans laquelle se trouve une SCI « translucide ».

Pour les associés belges d’une SCI « translucide », cette inclusion dans le champ de la « taxe caïman » aurait pu constituer une « solution » au problème de la « double imposition » identifié ci-avant, dans la mesure où les associés auraient été traités, par application de la transparence fiscale, comme s’ils avaient perçus directement les revenus immobiliers français et/ou la plus-value immobilière française (en cas de vente ultérieure du bien), sans plus de discordance d’interprétation selon que l’on se trouve en Belgique ou en France… La SCI se voit toutefois exclue du champ de la « taxe caïman », en raison du fait que les revenus immobiliers/plus-values immobilières d’une telle SCI sont suffisamment imposées en France dans le chef de son associé belge ; Par ailleurs, la convention franco-belge attribue le pouvoir d’imposition sur de tels revenus (pour l’hypothèse où ils seraient réalisés directement par l’associé belge) à la France. Il s’en déduit que la SCI reste hors champ de la “taxe Caïman”….

Un salut devrait toutefois survenir prochainement, lors de la révision par la Belgique et la France de leur convention préventive de la double imposition. Le pouvoir d’imposition relatif aux plus-values immobilières, ou réalisées sur parts de SCI, devrait être maintenu au profit de la France. La Belgique devrait cette fois admettre cette qualification, et ne plus organiser la double imposition commentée ci-dessus. Dans l’attente, le contribuable qui prépare avec son expert-comptable sa prochaine déclaration fiscale à l’impôt des personnes physiques s’informera utilement quant au traitement fiscal en Belgique de sa situation immobilière française, compte tenu des sanctions qui assortissent le respect des obligations déclaratives.

Thème : L'immobilier Auteur : Melanie Daube
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator