ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

Aangekondigde hervorming van de vennootschapsbelasting vanaf 2018: de grote lijnen van het akkoord

De regering Michel had het reeds aangekondigd bij het begin van het jaar 2016. Sindsdien lag het project wat stil door de onenigheden die tussen de leden van de regering waren ontstaan, meer bepaald voor wat betreft het fiscaal stelsel van toepassing op de meerwaarden op aandelen van particulieren. We waren dus zeer geïnteresseerd toen we op 26 juli 2017 kennis namen van de inhoud van het regeringsakkoord dat tijdens de nacht van 25 en 26 werd onderhandeld, in het bijzonder de maatregelen die vanaf 2018 de basis zouden moeten vormen van de hervorming van onze vennootschapsbelasting.

De “meest in het oog springende maatregel” van de hervorming zal uiteraard de verlaging van de basisrente van de belasting zijn, die vanaf 2018 van 33% naar 29% zal zakken om tot 25% te zakken in 2020. Tijdens diezelfde periode zal de bijkomende crisisbelasting vanaf 2018 van 3% naar 2% teruggebracht worden om uiteindelijk definitief geschrapt te worden vanaf 2020. De KMO’s zullen van een nog belangrijkere verlaging kunnen genieten, aangezien het verlaagd opklimmend tarief vanaf 2018 zal verlaagd worden om het te brengen van 25% naar 20%, maar het zal voortaan beperkt worden tot de eerste schijf van 100.000 EUR. In de toekomst zullen de KMO’s op die manier voor het deel van hun resultaat dat hoger is dan 100.000 EUR onderworpen worden aan het normale tarief van de vennootschapsbelasting.

Deze maatregel zal gepaard gaan met secundaire maatregelen die ook te waarderen zijn zoals de schrapping van de belasting van 0,412% die van toepassing is op meerwaarden die door de « grote bedrijven » worden gerealiseerd op « vrijgestelde » aandelen en dit vanaf 2018. We kunnen hier ook de aanpassingsmaatregel vermelden, of zelfs de schrappingsmaatregel, van de “fairness tax” op dividenden uitgekeerd door Belgische bedrijven die weinig belastingen betalen. Verder zullen we een verhoging noteren van de “aftrek voor eenmalige investeringen” die toegekend wordt aan KMO’s en aan éénmanszaken, teneinde deze op 20% te brengen voor het jaar 2018. De verijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor wetenschappelijk personeel zal eindelijk geleidelijk worden uitgebreid naar de houders van bepaalde diploma’s (bachelors).

A priori is de intentie van de regering lovenswaardig, aangezien het lijkt alsof het gaat over een verlichting van de fiscale last. Door haar belastingtarief tot de vennootschapsbelasting te laten dalen, zal België inderdaad de groep van Europese landen verlaten die de bedrijven het meest belasten om meer overeen te stemmen met het “Europese gemiddelde”. Hierover valt niks te zeggen.

De regering heeft echter bevestigd dat de hervorming “budgettair neutraal” moest zijn. Dit zal bijgevolg gebeuren door de goedkeuring van een serie bijkomende maatregelen die bedoeld zijn om de financiering van de verlaging van het normale tarief van de vennootschapsbelasting te verzekeren. En het is hier waar de aangekondigde wijzigingen riskeren een niet te verwaarlozen fiscale impact te hebben op de vele Belgische bedrijven.

Zonder volledig te zijn, mogen we de volgende maatregelen citeren die vanaf 2018 zullen toegepast worden:

Invoering van een minimum belastinggrondslag. De bedrijven die een fiscaal resultaat realiseren die hoger is dan 1.000.000 EUR zullen belast worden op een “minimum belastinggrondslag”, die wordt uitgevoerd via een beperking van de aftrek van bepaalde kostenposten, zoals het uitstel van de niet-gebruikte “DBI”-aftrek, het uitstel van de aftrek voor innovatie-inkomsten, het uitstel van notionele intresten, alsook nog het uitstel van vorige verliezen. De aftrek zal beperkt zijn tot een maximumbedrag van 1.000.000 EUR + 70% van het saldo van het fiscale resultaat. Bijgevolg zal 30% van dat saldo de minimum belastinggrondslag vormen waarop het normale tarief van de vennootschapsbelasting van toepassing zal zijn. Van zodra het normale tarief van de vennootschapsbelasting tot 25% zal worden teruggebracht, zal dit aanleiding geven tot een effectieve belasting van deze vennootschappen aan 7,5%.

Aanpassing van de voorwaarden voor vrijstelling van meerwaarden die door bedrijven op aandelen worden gerealiseerd. Samen met de aangekondigde afschaffing van de belasting van 0,412%, waarover hiervoor reeds werd gesproken, zal het stelsel van vrijstelling van meerwaarden die door bedrijven op aandelen worden gerealiseerd, aangepast worden, teneinde in overeenstemming te komen met het stelsel van de "DBI"-aftrek. In de toekomst zal de vrijstelling enkel nog worden verkregen als de deelneming in het bedrijf waarvan de aandelen worden overgedragen, gedurende meer dan één jaar een drempel van ten minste gelijk aan 10% van het kapitaal van het bedrijf bedraagt, of indien de aankoopwaarde van de deelneming hoger of gelijk is aan 2.500.000 EUR.

Wijziging van het stelsel van notionele intresten ("risicokapitaal"). Vanaf 2018 zullen we de transformatie zien van het stelsel van de "notionele intresten" zodat enkel met het bijkomende kapitaal uit kapitaalverhogingen zal rekening gehouden worden. Er zal een berekening worden gemaakt op basis van de evolutie van het gemiddelde van het eigen vermogen tijdens de laatste 5 jaar van activiteit. Hieromtrent herhalen we dat het stelsel dat initieel werd ingevoerd als doel had om de investering in risicokapitaal op eigen vermogen te motiveren, teneinde de financiering van KMO's mogelijk te maken op een andere manier dan via leningen. De aangekondigde maatregel dient dus om op dit initiële doel terug te komen.

Toepassing van een bijzondere bijdrage van 10% bij een onvoldoende bezoldiging van bedrijfsleider. Het verlaagde tarief van de vennootschapsbelasting die van toepassing is op de eerste schijf van 100.000 EUR, waarvan de KMO's zullen kunnen genieten (nominaal tarief 20%) zal enkel kunnen gevraagd worden indien de KMO aan minstens één bedrijfsleider die een natuurlijk persoon is een minimale vergoeding betaalt van 45.000 EUR. De vergoeding zal lager mogen zijn, op voorwaarde dat ze gelijk is of hoger dans de belastbare inkomsten van het bedrijf. Bovendien zal elk bedrijf, KMO of niet, zich een bijzondere bijdrage van 10% zien opgelegd worden op het verschil dat bestaat tussen het bedrag dat aan de bedrijfsleider werd toegekend en het spilbedrag van 45.000 EUR, wanneer de vergoeding die drempel niet haalt.

Wijziging van de regel van vrijwillige aanrekening van kapitaalverminderingen. Op vandaag, als een bedrijf dat beslist om een kapitaalvermindering door te voeren en dit in een authentieke akte zegt die de verrichting vastlegt, zal deze, volgens de keuze van het bedrijf, worden aangerekend op het gestorte kapitaal ("goed kapitaal"), of op de belastbare en/of vrijgestelde reserves van het bedrijf. Het fiscaal stelsel dat van toepassing is op deze kapitaalvermindering, in hoofde van het bedrijf en van haar aandeelhouders, is hierdoor natuurlijk beïnvloed. Vanaf 2018 zal dergelijk keuze niet meer mogelijk zijn. Elke kapitaalvermindering zal verondersteld worden proportioneel afkomstig te zijn van de "belastbare reserves" en zal bijgevolg onderworpen zijn, voor wat betreft dat deel, aan roerende voorheffing. Als er belastbare reserves zijn, zal het dus niet meer mogelijk zijn om ervoor te kiezen de kapitaalvermindering enkel op het "goede kapitaal" aan te rekenen om zo de belasting te vermijden.

Dit systeem wordt reeds in andere lidstaten van de Europese Unie toegepast en onder andere in Luxemburg.

Invoering van een principe van matching in fiscale zaken. Voortaan zullen de kosten die verbonden zijn aan een later boekjaar niet meer (als beroepskosten) kunnen afgetrokken worden tijdens het lopende aanslagjaar. De klassieke techniek die het mogelijk maakte om voorafgaandelijk, tijdens een aanslagjaar, lasten met betrekking tot een later boekjaar te betalen, en af te trekken, zal niet meer toegelaten worden.

Wijziging van de aftrekregeling van provisies voor risico's en lasten. Enkel de provisies voor risico's en lasten die betrekking hebben op een verplichting die effectief bestaat op de datum van afsluiting van het boekjaar zullen het voorwerp kunnen zijn van een vrijstelling.

Invoering van een regeling van effectieve belasting van aanvullende belastingen die opgelopen werden na een fiscale controle. Met uitzondering van de "DBI"-aftrek van het betrokken aanslagjaar, zal elke verhoging van de belastbare grondslag van een bedrijf die vast werd gelegd na een fiscale controle niet meer kunnen verminderd worden door beschikbare belastingaftrekposten toe te passen. Echter, de berekening van de moratoire intresten en de verwijlintresten zal hervormd worden, in die zin dat de verwijlintresten altijd met 2% hoger zullen zijn (in vergelijking met de moratoire intresten).

Verhoging van de ernst van de sancties in geval van het niet respecteren van fiscale verplichtingen. De sancties die van toepassing zijn in geval van het niet neerleggen van de fiscale aangifte, of in geval van onvoldoende voorafbetalingen, zullen verzwaard worden. De hervorming is inderdaad van plan om het bedrag van de forfaitaire minimumgrondslag die van toepassing is in geval van geen aangifte of laattijdige aangifte aan de vennootschapsbelasting te verhogen tot 40.000 EUR. In geval van onvoldoende voorafbetalingen, zal steeds de verhoging van de belastingen worden toegepast, zonder onderscheid. De basisintrestvoet die de ondernemingen ertoe kan aanzetten om voorafbetalingen te doen, zal daarentegen op 3% worden gebracht.

Goedkeuring van "antimisbruik" maatregelen erop gericht op agressieve "tax planning" te vermijden. Er zullen 2 "antimisbruik" maatregelen worden ingevoerd teneinde het artificiële uitstel van belasting van sommige winstposten naar een ogenblik waarop het belastingtarief lager zal zijn, te vermijden. Zo zullen de toerekeningen van provisies voor risico's en lasten die na de vermindering van het nominale tarief van de vennootschapsbelasting zullen geschieden, onderworpen blijven aan de belasting die van kracht was op het ogenblik van de boeking van de provisie. Hetzelfde zal gelden wanneer er meerwaarden zijn die het doel zijn van het stelsel van gespreide belasting op voorwaarde van hergebruik, die belastbaar zouden worden op een ogenblik waarop het nominale tarief zou verlaagd zijn, vervolgens een gebrek aan herinvestering onder de voorwaarden en binnen de termijnen voorzien in het Wetboek. De belasting die dan van toepassing zou zijn op die meerwaarden zal ook deze zijn die gold op het ogenblik waarop de meerwaarde werd gerealiseerd. Er zullen echter wel verwijlintresten op worden aangerekend.

Deze maatregelen zullen gepaard gaan met nieuwe hervormingen die vanaf 2020 van toepassing zullen zijn en die we als volgt kunnen samenvatten:

Invoering van een systeem van fiscale consolidatie. Er zal een systeem van fiscale consolidatie worden ingevoerd krachtens welk meerdere entiteiten die deel uitmaken van eenzelfde groep bedrijven één enkele belastbare entiteit zullen vormen op fiscaal vlak.

Invoering van een « CFC » (Controlled Foreign Company) maatregel en goedkeuring van andere maatregelen die voortkomen uit de invoering van de "ATAD" (Anti Tax Avoidance Directive) richtlijnen in het Belgische recht. Zo is er voorzien om vanaf 2020 een maatregel in het Belgische recht in te voeren die de belasting, in hoofde van een Belgisch bedrijf, mogelijk maakt van bepaalde inkomsten die verkregen werden door een buitenlands filiaal die zij controleert, zelfs in de veronderstelling dat deze inkomsten niet echt werden uitgekeerd. Het Belgische fiscale recht zal zich ook "verbeterd" zien met de invoering in het Wetboek van nieuwe bepalingen betreffende de "exit tax" en ook nog nieuwe regels in de strijd tegen mechanismes genaamd " hybrides". In diezelfde context moeten we ook de invoering van regels vermelden die de aftrekbaarheid van intresten in hoofde van bedrijven zal beperken (invoering van de EU-richtlijn nr. 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016). Wijziging van de notie buitenlandse vaste inrichting en beperking van de aftrekmogelijkheid van verliezen van dergelijke inrichting in België. Vanaf 2020 zal België haar definitie van de notie "vaste inrichting" veranderen teneinde deze in overeenstemming te brengen met de voorschriften van de OESO, die er een eerder economische dan juridische interpretatie aan oplegt. In het verlengde zullen de regels die de fiscale aftrekbaarheid, in hoofde van het Belgisch bedrijf van wie de vaste inrichting afhangt, van verliezen van deze inrichting mogelijk maken, beperkt worden. Het Belgische bedrijf zal deze enkel nog mogen aftrekken wanneer zal aantonen dat ze eerder alle mogelijkheden heeft uitgeput om deze aftrek te doen in de staat waar haar inrichting gevestigd is.

Versterking van de maatregelen ter bestrijding van fiscale fraude « transfer pricing ». De informatie-uitwisseling zal opgevoerd worden, net zoals de controlemaatregelen, teneinde de strijd aan te binden met misbruiken in die materie. Ook het criterium dat het toelaten of verwerpen van een intrestvoet mogelijk maakt, zal gewijzigd worden.

Invoering van een tijdelijke maatregel die gunstig is voor de conversie van "vrijgestelde reserves" in "belastbare reserves". Tijdens een periode van 2 jaar die in 2020 zal starten, zal het toegelaten zijn voor een bedrijf om zijn "vrijgestelde reserves" die bestaan op 31 december 2016 om te zetten in ("normale") "belastbare reserves", door op deze reserve een verlaagde belasting van 15% toe te passen (dat tarief zal onder bepaalde voorwaarden nog kunnen verlaagd worden).

Afschaffing van de aftrekbaarheid van het disconto voor schulden met betrekking tot niet-afschrijfbare activa. Vanaf 2020 zal het niet meer mogelijk zijn om dergelijk disconto af te trekken.

Afschaffing van de mogelijkheid om een degressieve afschrijving toe te passen voor activa die vanaf 1 januari 2020 worden aangekocht of opgericht. De degressieve afschrijving zal fiscaal niet meer mogelijk zijn. Bovendien zullen de KMO's het eerste afschrijvingsjaar slechts prorata temporis kunnen aftrekken, ofwel in proportie met het deel van het boekjaar tijdens welk de betrokken vaste activa werd aangekocht of opgericht.

Diverse wijzigingen. Vanaf 2020 zullen de boetes die verband houden met directe en indirecte belastingen, en ook de aparte bijdrage op geheime commissies, volledig niet-aftrekbaar worden. Het stelsel van fiscale aftrekbaarheid van autokosten zal ook opnieuw bekeken worden, en dit ook voor elektrische voertuigen. Het maximumbedrag van aftrekbaarheid zal vastgesteld worden op 100%. We zullen ook een wijziging zien van de "tax shelter" regeling. Ten slotte zullen er een reeks vrijstellingen worden geschrapt (vrijstelling voor bijkomend personeel, vrijstelling voor sociaal passief verbonden met een eenheidsstatuut, vrijstelling van 40% voor salarissen van stagiaires, enz.).

Het ogenblik is dus aangebroken voor alle bedrijven die in België aan de belastingen onderworpen zijn, of ze nu een KMO zijn of niet, om zonder uitstel over te gaan tot een "fiscale audit" van hun toestand om precies te kunnen bepalen wat de gevolgen zullen zijn van deze nieuwe maatregelen op hun fiscale last, en uiteindelijk, de toestand van hun schatkist. In voorkomend geval zullen ze ervoor zorgen dat ze hun gedrag aanpassen teneinde de wijzigingen in de toekomst te anticiperen.

Elke wil tot herstructurering zal echter met zorg bestudeerd worden om er de fiscale gevolgen van te bekijken, maar ook om de verenigbaarheid te controleren van de beoogde wijzigingen met de nieuwe BEPS-normen die door de OESO ontwikkeld werden, die erop gericht zijn de internationale dimensie van vele bedrijfsrelaties in te kaderen (door een effectieve belasting op te leggen op alle ondernemingen waar ze hun winsten maken, en de volledige fiscale transparantie, dit alles met de bedoeling te strijden tegen het risico van effectieve dubbele belasting), of nog deze die voortkomen uit de ATAD-richtlijnen van de EU.

We zullen uiteraard aandachtig blijven voor de toekomstige ontwikkelingen van het aangekondigde hervormingsplan van de vennootschapsbelasting.

Thema : Vennootschapsbelasting Auteur : Jonathan Chazkal, Melanie Daube

Réforme annoncée de l’impôt des sociétés à partir de 2018 : les grandes lignes de l’accord

Le gouvernement Michel l’avait annoncé au début de l’année 2016. Le projet avait stagné depuis lors, compte tenu des différents qui avaient surgi entre les membres du gouvernement, notamment pour ce qui concerne le régime fiscal applicable aux plus-values sur actions des particuliers. C’est donc avec intérêt que l’on a pris connaissance, le 26 juillet 2017, du contenu de l’accord gouvernemental négocié durant la nuit du 25 au 26, particulièrement les mesures qui devraient fonder la réforme, dès 2018, de notre impôt des sociétés.

La « mesure phare » de la réforme sera bien entendu la diminution du taux de base de l’impôt, qui passera, dès 2018, de 33% à 29%, pour atteindre 25% en 2020. Au cours de la même période, la contribution complémentaire de crise sera ramenée de 3% à 2%, dès 2018, pour être supprimée définitivement, dès 2020. Une réduction plus importante bénéficiera aux PME, puisque le taux réduit progressif sera réduit, dès 2018, pour être porté de 25% à 20%, mais sera désormais limité à la première tranche de 100.000 EUR. Les PME seront ainsi soumises, à l’avenir, au taux normal de l’impôt des sociétés, pour la partie de leur résultat qui excèdera 100.000 EUR.

Cette mesure sera accompagnée de mesures secondaires également appréciables telle la suppression, dès 2018, de la taxe de 0,412% applicable aux plus-values sur actions « exonérées », réalisées par les « grandes sociétés ». L’on peut également citer la mesure d’adaptation, voire de suppression, de la « fairness tax » frappant les dividendes versés par des sociétés belges s’acquittant de peu d’impôts. L’on notera par ailleurs une augmentation de la « déduction pour investissement unique » accordée aux PME et aux entreprises unipersonnelles, afin la porter à 20% pour l’année 2018. La dispense de versement du précompte professionnel pour personnel scientifique sera enfin étendue, graduellement, aux détenteurs de certains diplômes (baccalauréats).

A priori, l’intention du gouvernement est louable, puisqu’elle a l’apparence d’un allègement de la charge fiscale. En réduisant son taux d’imposition à l’impôt des sociétés, la Belgique quitterait en effet le groupe des Etats européens taxant le plus les sociétés, pour s’aligner sur la « moyenne européenne ». Face à cet objectif, rien n’est à dire.

Le gouvernement a cependant confirmé que la réforme devait être « budgétairement neutre ». Celle-ci passera dès lors par l’adoption d’une série de mesures accessoires, destinées à assurer le financement de la réduction du taux normal de l’impôt des sociétés. Et c’est ici que les modifications annoncées risquent d’avoir un impact fiscal non négligeable sur de nombreuses sociétés belges.

Sans pouvoir être exhaustif, l’on peut citer les mesures suivantes, qui trouveront à l’appliquer dès 2018 :

Instauration d’une base imposable minimale. Les sociétés qui réalisent un résultat fiscal supérieur à 1.000.000 EUR se verront imposées sur une « base minimale d’imposition », mise en œuvre au travers d’une limitation de la déduction de certains postes de frais, tels le report de la déduction « RDT » non utilisée, le report de la déduction pour revenus d’innovation, le report des intérêts notionnels, ainsi encore que le report des pertes antérieures. La déduction sera limitée à un montant maximum de 1.000.000 EUR + 70% du solde du résultat fiscal. Il s’en déduit que 30% de ce solde formera la base minimale d’imposition à laquelle s’appliquera le taux normal de l’impôt des sociétés. Dès que le taux normal de l’ISOC sera abaissé à 25%, il en résultera une imposition effective de ces sociétés au tarif de 7,5%.

Adaptation des conditions d’exonération des plus-values sur actions réalisées par les sociétés. Concomitamment à la suppression annoncée de la taxe de 0,412%, commentée ci-dessus, le régime d’exonération des plus-values sur actions réalisées par des sociétés sera adapté, afin d’être mis en concordance avec le régime de la déduction « RDT ». Pour le futur, l’exonération ne sera acquise que si la participation dans la société dont les actions sont cédées atteint, pendant plus d’un an, un seuil au moins égal à 10% du capital de la société, ou si la valeur d’acquisition de la participation est supérieure ou égale à 2.500.000 EUR.

Modification du régime des intérêts notionnels (« capital à risque »). L’on assistera, dès 2018, à la transformation du régime des « intérêts notionnels » afin que seul le capital supplémentaire issu d’augmentations de capital soit pris en compte. Un calcul sera opéré sur la base de l’évolution de la moyenne des capitaux propres au cours des 5 dernières années d’activités. Rappelons, à cet égard, que le régime initialement mis en place avait pour objectif de motiver l’investissement en capital à risque sur fonds propres, afin de permettre le financement des PME autrement que par l’emprunt. La mesure annoncée vise dès lors à revenir à cet objectif initial.

Application d’une cotisation spéciale de 10% en présence d’une rémunération de dirigeant insuffisante. Le taux réduit de l’impôt des sociétés applicable à la première tranche de 100.000 EUR, dont pourront bénéficier les PME (taux nominal de 20%), ne pourra être revendiqué que si la PME attribue à au moins un dirigeant d’entreprise personne physique une rémunération minimale de 45.000 EUR. La rémunération pourra être inférieure, à condition qu’elle soit alors égale ou supérieure aux revenus imposables à la société. En outre, toute société, PME ou non, se verra infliger une cotisation spéciale de 10% sur la différence existant entre le montant alloué au dirigeant d’entreprise et le montant pivot de 45.000 EUR, lorsque la rémunération n’atteindra pas ce seuil.

Modification à la règle d’imputation volontaire des réductions de capital. Actuellement, si une société qui décide d’une réduction de capital le précise dans l’acte authentique qui consigne l’opération, celle-ci s’imputera, au choix de la société, sur le capital libéré (« bon capital »), ou sur les réserves taxées et/ou immunisées de la société. Le régime fiscal applicable à cette réduction de capital, dans le chef de la société comme de ses actionnaires, s’en trouve bien évidemment influencé. Dès 2018, tel choix ne sera plus permis. Toute réduction de capital sera présumée provenir proportionnellement des « réserves taxées » et sera dès lors soumise, pour cette part, au précompte mobilier. Il ne sera en conséquence plus possible, en présence de réserves taxées, de faire le choix d’imputer la réduction de capital, exclusivement, sur du « bon capital », afin d’éviter la taxation. C’est un système qui est déjà applicable dans d’autres Etats de l’Union européenne, et notamment le Luxembourg.

Instauration d’un principe de matching en matière fiscale. Désormais, les frais liés à un exercice comptable ultérieur ne pourront plus être déduits (au titre de frais professionnels) durant l’exercice fiscal en cours. La technique classique qui permettait de payer, et déduire, anticipativement, au cours d’un exercice fiscal, des charges relatives à un exercice ultérieur, ne sera plus admissible.

Modification du régime de déduction des provisions pour risques et charges. Seules les provisions pour risques et charges qui correspondent à une obligation qui existe effectivement à la date de clôture de l’exercice pourront faire l’objet d’une exonération.

Instauration d’un régime de taxation effective des suppléments d’impôts enrôlés ensuite d’un contrôle fiscal. A l’exception de la déduction « RDT » de l’exercice fiscal concerné, toute augmentation de la base taxable d’une société établie ensuite d’un contrôle fiscal ne pourra plus être réduite par l’application de déductions fiscales disponibles. Par ailleurs, le calcul des intérêts moratoires et des intérêts de retard sera réformé, en ce sens que les intérêts de retard seront toujours plus élevés de 2% (par rapport aux intérêts moratoires).

Augmentation de la sévérité des sanctions en cas de non respect des obligations fiscales. Les sanctions applicables en cas de non dépôt de la déclaration fiscale, ou en cas d’insuffisance de versements anticipés seront accrues. En effet, la réforme entend porter à 40.000 EUR le montant de la base minimale forfaitaire applicable en cas de non déclaration ou de déclaration tardive à l’impôt des sociétés. En cas d’insuffisance de versements anticipés, la majoration d’impôts sera toujours appliquée, sans distinction. Le taux d’intérêt de base permettant d’inciter les entreprises à effectuer des versements anticipés sera par ailleurs porté à 3%.

Adoption de mesures « anti abus » visant à éviter la « planification fiscale » agressive. 2 mesures « anti abus » seront instaurées afin d’éviter le report artificiel de taxation de certains postes de bénéfices à une époque où le taux d’imposition sera réduit. Ainsi, les reprises de provisions pour risques et charges qui interviendraient postérieurement à la réduction du taux nominal de l’impôt des sociétés resteront soumises à l’imposition qui était en vigueur au moment de la comptabilisation de la provision. Il en sera de même en présence de plus-values visées par le régime de la taxation étalée sous condition de remploi, qui deviendraient taxables à une époque où le taux nominal serait réduit, ensuite d’une absence de réinvestissement dans les conditions et délais prévus par le Code. La taxation qui serait alors applicable à ces plus-values sera également celle qui existait au moment où la plus-value a été réalisée. Par ailleurs, des intérêts de retard y seraient applicables.

Ces mesures s’accompagneront de nouvelles réformes, applicables à partir de 2020, que l’on peut résumer comme suit :

Instauration d’un système de consolidation fiscale. Un système de consolidation fiscale sera instauré, en vertu duquel plusieurs entités appartenant à un même groupe de sociétés formeront une seule et même entité imposable sur le plan fiscal.

Instauration d’une mesure « CFC » (Controlled Foreign Company) et adoption d’autres mesures issues de l’implémentation en droit belge des directives « ATAD » (Anti Tax Avoidance Directive). Ainsi, est-il prévu l’introduction en droit belge, à partir de 2020, d’une mesure permettant la taxation, dans le chef d’une société belge, de certains revenus perçus par une filiale étrangère qu’elle contrôle, même dans l’hypothèse où ces revenus n’auraient pas effectivement été distribués. Le droit fiscal belge se verra également « amélioré » par l’insertion dans le Code de nouvelles dispositions concernant l’« exit tax », ainsi encore que de règles nouvelles visant à lutter contre les dispositifs dits « hybrides ». Dans ce même contexte, il faut noter l’insertion de règles limitant la déductibilité des intérêts dans le chef des sociétés (implémentation de la directive EU n° 2016/1164 du Conseil du 12 juillet 2016).

Modification de la notion d’établissement stable étranger et limitation de la possibilité de déduction de pertes de tel établissement en Belgique. La Belgique modifiera, dès 2020, sa définition de la notion d’« établissement stable » afin de se conformer aux prescriptions de l’OCDE, qui en impose une interprétation plus économique que juridique. Dans la foulée, les règles permettant la déductibilité fiscale, dans le chef de la société belge dont émane l’établissement stable, des pertes de cet établissement sera limitée. La société belge ne sera admise à les déduire que lorsqu’elle prouvera avoir préalablement épuisé toutes les possibilités d’effectuer cette déduction dans l’Etat de situation de son établissement.

Renforcement des mesures visant à lutter contre la fraude fiscale en matière de « transfer pricing ». L’échange d’informations sera accru, de même que les mesures de contrôle, afin de lutter contre les abus en la matière. Par ailleurs, le critère permettant d’admettre ou de rejeter un taux d’intérêt, sur le plan fiscal, sera modifié.

Instauration d’une mesure temporaire, favorable à la conversion de « réserves exonérées » en « réserves taxées ». Pendant une période de 2 ans, débutant en 2020, il sera permis à une société de convertir ses « réserves exonérées » existant au 31 décembre 2016, en « réservées taxées » (« normales »), en subissant sur ces réserve un impôt réduit de 15% (ce taux pourra même être réduit sous certaines conditions).

Suppression de la déductibilité de l’escompte pour les dettes relatives à des actifs non amortissables. Dès 2020, il ne sera plus admis de déduire fiscalement tel escompte.

Suppression de la possibilité de pratiquer un amortissement dégressif pour les actifs acquis ou constitués à partir du 1er janvier 2020. L’amortissement dégressif ne sera plus admis fiscalement. En outre, les PME ne pourront déduire la première annuité d’amortissement que prorata temporis, soit en proportion avec la partie de l’exercice comptable au cours de laquelle l’immobilisation concernée a été acquise ou constituée).

Modifications diverses. Dès 2020, les amendes liées aux impôts directs, et indirects, de même que la cotisation distincte sur commissions secrètes, deviendront entièrement non déductibles. Le régime de déduction fiscale des frais de voiture sera également revu, en ce compris pour ce qui concerne les véhicules électriques. Le montant maximum de déductibilité sera fixé à 100%. L’on assistera en outre à une modification du régime du « tax shelter ». Enfin, une série d’exonérations seront supprimées (exonération pour personnel supplémentaire, exonération pour passif social lié au statut unique, exonération de 40% pour les salaires des stagiaires, etc).

Le moment est dès lors venu pour toute société, soumise à l’impôt en Belgique, qu’elle ait le statut de PME ou non, de procéder sans délai à un « audit fiscal » de sa situation, afin de déterminer avec précision l’incidence des nouvelles mesures sur sa charge fiscale, et au final, l’état de sa trésorerie. Le cas échéant, elle fera en sorte d’adapter son comportement afin d’anticiper les modifications à venir.

Toute volonté de restructuration devra cependant être étudiée avec soin, afin d’en examiner les conséquences fiscales, mais également de vérifier la compatibilité des modifications envisagées avec les nouvelles normes BEPS développées par l’OCDE, qui visent à encadrer la dimension internationale de nombreuses relations sociétaires (en imposant une taxation effective de toutes entreprises là où elles réalisent leurs bénéfices, et la transparence fiscale complète, tout en luttant contre le risque de double imposition effective), ou encore celles issues des directives ATAD initiées par l’UE.

Nous resterons évidemment attentifs aux développements futurs du plan annoncé de réforme de l’impôt des sociétés.

Thème : L'impôt des sociétés Auteur : Jonathan Chazkal, Melanie Daube
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator