ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Le régime fiscal applicable aux prestations financières perçues dans le cadre du « droit passerelle de crise COVID-19 »

Le « droit passerelle de crise COVID-19 », est le droit passerelle qui, en application des articles 3 et 4 de la loi du 23/03/20201 est octroyé aux indépendants qui, à la suite du COVID-19, sont forcés d’interrompre partiellement ou totalement leur activité indépendante.

Le régime fiscal applicable aux prestations financières obtenues dans le cadre du droit passerelle COVID-19 dépend de la nature de l’activité interrompue dans le cadre de laquelle l’indépendant a obtenu ces prestations et donc, de la catégorie de revenus à laquelle appartiennent les revenus issus de l’activité interrompue du bénéficiaire.

1. Les bénéficiaires de rémunérations de travailleurs ou de dirigeants d’entreprise

Si le bénéficiaire a interrompu une activité dont les revenus sont à considérer :

  • comme des rémunérations de travailleurs visées à l’art. 30, 1°, CIR 92 (un aidant indépendant dont les revenus sont imposables à titre de rémunérations de travailleurs), ou
  • comme des rémunérations de dirigeants d’entreprise visées à l’art. 30, 2°, CIR 92 (un dirigeant d’entreprise indépendant),

la Circulaire 2020/C/94 précise que les prestations financières obtenues dans le cadre du droit passerelle de crise « sont imposables à titre d’indemnités visées à l’art. 31, al. 2 , 4° ou à l’art. 32 , al. 2, 2°, CIR 92, en réparation totale ou partielle d’une perte temporaire de rémunérations ».

2. Les bénéficiaires de bénéfices ou profits

Si le bénéficiaire a interrompu une activité dont les revenus sont à considérer comme des « bénéfices » ou des « profits » visés à l’art. 23, § 1, 1° ou 2°, CIR 92, les prestations financières obtenues dans le cadre du droit passerelle de crise sont en principe imposables à titre d’indemnités visées à l’art. 25, 6°, a ou 27, al. 2, 4°, a, CIR 92, obtenues en compensation ou à l’occasion d’un acte susceptible d’entraîner une réduction de l’activité professionnelle ou des bénéfices ou des profits.

Selon la Circulaire 2020/C/94 du 08.07.2020, l’interruption forcée de l’activité indépendante en raison du COVID-19 « peut être considérée comme un acte forcé visé à l'art. 171, 4°, b, CIR 92 ». En conséquence, l’administration fiscale estime que les prestations financières obtenues dans le cadre du droit passerelle de crise sont imposables distinctement au taux de 16,5 % dans la mesure où (avec les autres indemnités visées à l'art. 25, 6°, a ou à l'art. 27, al. 2, 4°, a, CIR 92) elles n'excèdent pas les bénéfices ou profits nets imposables afférents à l’activité délaissée, réalisés au cours des quatre années qui précèdent celle de la réduction de l’activité (sauf si l’imposition globale avec les autres revenus du bénéficiaire est plus favorable). Dans la mesure où (avec ces autres indemnités) elles excèdent les bénéfices ou profits nets imposables de ces quatre années, elles sont imposables aux taux d’imposition progressifs.

3. Les bénéficiaires de rémunérations des conjoint aidants

Si le bénéficiaire a interrompu une activité dont les revenus sont à considérer comme des rémunérations de conjoints aidants visées à l’art. 30, 3°, CIR 92, la Circulaire 2020/C/94 dispose que les prestations financières obtenues dans le cadre du droit passerelle de crise ne sont pas imposables dans la mesure où il n’existe aucune disposition légale qui soumet de tels revenus à l’impôt sur les revenus.


1Loi du 23.03.2020 modifiant la Loi du 22.12.2016 instaurant un droit passerelle en faveur des travailleurs indépendants et introduisant les mesures temporaires dans le cadre du COVID-19 en faveur des travailleurs indépendants. </li></ul>
Auteur : Chloé Binnemans

Het belastingstelsel dat van toepassing is op financiële uitkeringen ontvangen in het kader van het « overbruggingsrecht van de COVID-19 crisis »

Het belastingstelsel dat van toepassing is op financiële uitkeringen ontvangen in het kader van het « overbruggingsrecht van de COVID-19 crisis »

Het “overbruggingsrecht van de COVID-19 crisis” is het overbruggingsrecht dat, in toepassing van de artikelen 3 en 4 van de wet van 23/03/20201 wordt toegekend aan zelfstandigen die, ten gevolge van COVID-19, gedwongen worden om gedeeltelijk of volledig hun zelfstandige activiteit te onderbreken.

Het belastingstelsel dat van toepassing is op financiële uitkeringen die verkregen worden in het kader van het overbruggingsrecht COVID-19 hangt af van de aard van de onderbroken activiteit in het kader van dewelke de zelfstandige deze prestaties heeft verkregen en dus, van de categorie van inkomsten waartoe de inkomsten uit de onderbroken activiteit van de begunstigde behoren.

1. De begunstigden van bezoldigingen van werknemers of bedrijfsleiders

Als de begunstigde een activiteit heeft onderbroken waarvan de inkomsten moeten beschouwd worden:

<li>Als bezoldigingen van werknemers bedoeld in artikel 30, 1°, WIB 92 (een zelfstandige helper waarvan de inkomsten belastbaar zijn als bezoldigingen van werknemers), of</li> <li>Als bezoldigingen van bedrijfsleiders bedoeld in art. 30, 2°, WIB 92 (een zelfstandige bedrijfsleider),</li> </p>

De omzendbrief 2020/C/94 zegt dat de financiële uitkeringen verkregen in het kader van het crisis-overbruggingsrecht “belastbaar zijn ten titel van de bezoldigingen bedoeld in art. 31, al. 2 , 4° of in art. 32 , al. 2, 2°, WIB 92, ter volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijk verlies aan bezoldiging”.

2. De begunstigden van winsten of baten

Indien de begunstigde een activiteit heeft onderbroken waarvan de inkomsten worden beschouwd als “winsten” of “baten” zoals bedoeld in art. 23, § 1, 1° of 2°, WIB 92, dan zijn de financiële uitkeringen die bekomen worden in het kader van het overbruggingsrecht van de crisis in principe belastbaar als vergoedingen zoals bedoeld in art. 25, 6°, of in 27, al. 2, 4°, a, WIB 92, die bekomen worden ter compensatie of bij gelegenheid van een handeling die tot een vermindering van de beroepsactiviteit of winsten of baten leidt.

Volgens de omzendbrief 2020/C/94 van 08/07/2020 kan de gedwongen onderbreking van de zelfstandige activiteit omwille van COVID-19 “beschouwd worden als een gedwongen handeling zoals bedoeld in art. 171, 4°, b, WIB 92”. Bijgevolg meent de belastingadministratie dat de financiële uitkeringen die werden bekomen in het kader van het overbruggingsrecht van de crisis afzonderlijk belastbaar zijn aan een tarief van 16,5% voor zover ze (samen met de andere vergoedingen bedoeld in art. 25, 6°, a of in art. 27, al. 2, 4°, a, WIB 92) de netto belastbare winsten of baten niet overschrijden die betrekking hebben op de onderbroken activiteit die gerealiseerd werden tijdens de vier jaar voorafgaand aan het jaar van de vermindering van activiteit (behalve als de globale belasting met de andere inkomsten van de begunstigde voordeliger is). Als (samen met die andere vergoedingen) ze de netto belastbare winsten en baten van die vier jaar overschrijden, dan zijn ze belastbaar aan het tarief van de progressieve belasting.

3. De begunstigden van bezoldigingen van meewerkende echtgenoten

Als de begunstigde een activiteit heeft onderbroken waarvan de inkomsten moeten beschouwd worden als bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zoals bedoeld in art. 30, 3°, WIB 92, dan zegt de Omzendbrief 2020/C/94 dat de financiële uitkeringen die bekomen worden in het kader van het overbruggingsrecht van de crisis niet belastbaar zijn omdat er geen enkele wettelijke bepaling bestaat die dergelijke inkomsten onderwerpt aan de inkomstenbelasting.

Auteur : Chloé Binnemans
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator