ours-idefisc

Idefisc — Belastingsnieuws

De rechter heeft de bevoegdheid om de bijzondere aanslag op geheime commissies te verminderen

Op 6 juni 2014 heeft het Grondwettelijk Hof een interessant arrest geveld betreffende de bijzondere aanslag op geheime commissies, dit ten gevolge van een prejudiciële vraag die werd gesteld door de rechtbank van eerste aanleg van Leuven.

De fiscale administratie had een afzonderlijke aanslag van 309% geheven voor kosten die niet werden gerechtvaardigd door het voorleggen van individuele fiches en een samenvattende opgave. Het betreft daar wat men in het algemeen noemt “de bijzondere aanslag op geheime commissies”, voorzien in artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

De rechtbank van eerste aanleg van Leuven was vertrokken van het principe dat de rechter niet de bevoegdheid had om deze aanslag te verminderen. Daarom heeft de rechtbank beslist het Grondwettelijk Hof te interpelleren over de grondwettelijkheid van dit artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen.

Het Hof zegt eerst en vooral dat men kan oordelen dat de afzonderlijke aanslag een sanctie van strafrechtelijke aard kan inhouden in de zin van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Daardoor moet de belastingplichtige onder meer de garantie hebben dat een onafhankelijke en onpartijdige rechter in volle rechtsmacht een controlerende rol kan uitoefenen op de afzonderlijke aanslag die door de administratie werd geheven.

Wanneer het gaat over het straffen van tekortkomingen aan de wettelijke bepalingen, kan de wetgever perfect beslissen “of het opportuun is om te kiezen voor strafrechtelijke sanctie sensu stricto of voor een afzonderlijke aanslag”. Hij kan de ernst van het tekort beoordelen en dit streng bestraffen.

Het Hof is van mening dat het weldegelijk aan de wetgever toekomt om de grenzen en de bedragen vast te leggen binnen het kader van dewelke de beoordelingsbevoegdheid van de administratie en, bijgevolg, deze van de rechtbank, moet uitgeoefend worden, maar dat dergelijk systeem geen disproportionele aanval op het algemeen principe mag zijn volgens hetwelk, inzake sancties, niets dat tot de beoordelingsbevoegdheid van de administratie behoort, aan de controle van de rechter ontsnapt (punt B.7 van het arrest).

Het Hof leidt hieruit af dat de rechter in volle rechtsmacht een controle moet kunnen uitoefenen op de afzonderlijke aanslag en dus onder meer de sanctie moet kunnen milderen teneinde deze in verhouding te brengen met de begane tekortkomingen.

Bijgevolg is het artikel 219, zoals het werd geïnterpreteerd door de rechtbank van eerste aanleg van Leuven in de zin dat deze controle in volle rechtsmacht niet toegelaten werd, niet conform met de Grondwet.

Het Hof stelt echter dat het goed mogelijk is om deze bepaling te interpreteren op een manier die conform is met de Grondwet, te weten als laat ze dergelijke controle door de rechter toe.

Bijgevolg kan de afzonderlijke aanslag perfect het voorwerp uitmaken van een vermindering door de hoven en rechtbanken.

Auteur : Lida Achtari

Le juge a le pouvoir de modérer la cotisation spéciale sur commissions secrètes

Un intéressant arrêt a été rendu le 6 juin 2014 par la Cour constitutionnelle concernant la cotisation spéciale sur commissions secrètes suite à une question préjudicielle posée par le tribunal de première instance de Louvain.

L’administration fiscale avait établi une cotisation distincte de 309% pour des frais non justifiés par la production de fiches individuelles et d’un relevé récapitulatif. Il s’agit là de ce qui est communément appelé la « cotisation spéciale sur commissions secrètes », prévue à l’article 219 du Code des impôts sur les revenus.

Le tribunal de première instance de Louvain partait du principe que le juge n’avait pas le pouvoir de modérer cette cotisation. Le tribunal a ainsi décidé d’interroger la Cour constitutionnelle sur la constitutionnalité de cet article 219 du Code des impôts sur les revenus.

La Cour relève tout d’abord qu’il peut être considéré que la cotisation distincte puisse constituer une sanction de nature pénale au sens de la Convention européenne des droits de l’homme. De ce fait, le contribuable doit notamment avoir la garantie qu’un juge indépendant et impartial puisse exercer un contrôle de pleine juridiction sur la cotisation distincte établie par l’administration.

Le législateur peut parfaitement décider, lorsqu’il s’agit de réprimer des manquements à des dispositions législatives, « s’il est opportun d’opter pour des sanctions pénales sensu stricto ou pour une cotisation distincte ». Il peut apprécier la gravité d’un manquement et punir celui-ci sévèrement.

La Cour estime qu’il appartient bien au législateur de fixer les limites et les montants dans le cadre desquels le pouvoir d’appréciation de l’administration et, par conséquent, celui du tribunal, doit s’exercer mais qu’un tel système ne peut porter une atteinte disproportionnée au principe général selon lequel, en matière de sanctions, rien de ce qui appartient au pouvoir d’appréciation de l’administration n’échappe au contrôle du juge (point B.7 de l’arrêt).

La Cour en conclut que le juge doit pouvoir exercer un contrôle de pleine juridiction sur la cotisation distincte et doit dès lors notamment pouvoir atténuer la sanction en vue de la rendre proportionnée aux manquements commis.

Par conséquent, interprété tel l’avait fait le tribunal de première instance de Louvain, comme ne permettant pas ce contrôle de pleine juridiction, l’article 219 n’est pas conforme à la Constitution.

La Cour indique cependant qu’il est bel et bien possible d’interpréter cette disposition d’une manière conforme à la Constitution, à savoir comme permettant un tel contrôle par le juge.

Dès lors, la cotisation distincte peut parfaitement faire l’objet d’une modération par les cours et tribunaux.

Auteur : Lida Achtari
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator