ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

La nouvelle disposition « anti-abus » applicable aux plus-values « internes » réalisées dans le cadre d’un apport à une société holding : un an après… (Deuxième partie)

Nous avons montré dans un précédent article que du fait des 2 réformes successives, intervenues en 2017 et 2018, l’apport des actions d’une société opérationnelle au capital d’une société holding, même sans objectif fiscal (prépondérant), ne se rencontre plus guère…

Reste dès lors la voie classique de la cession (vente) de ces mêmes actions à la société holding.

L’on sait que les plus-values sur actions qui s’inscrivent dans le cadre de la gestion normale d'un patrimoine privé sont en principe exonérées, par l’effet de l’article 90,1°, CIR92. Depuis l’insertion dans le CIR 92 de l’article 90,9°, les plus-values sur actions ou parts qui sont réalisées à l’occasion de la cession à titre onéreux de ces actions ou parts, en dehors de l’exercice d’une activité professionnelle, sont imposables au titre de revenus divers (33%), sauf, à nouveau, si elles sont relatives à des opérations de gestion normale d’un patrimoine privé.

La question est donc de déterminer si ce type de plus-value, liée à une cession « interne », relève ou non de la gestion normale d’un patrimoine privé. A cette question, l’administration fiscale répond par la négative depuis de nombreuses années, considérant que l’opération est par nature, « spéculative », et donc taxable. Cette position administrative a déjà conduit, en 2009, le législateur à modifier l’article 90, CIR92, précisément en y insérant le paragraphe 9° précité, en vue de permettre l’imposition des plus-values de cession « interne ».

Initiative imparfaite cependant, puisqu’à plusieurs reprises, le Service des décisions anticipées, de l'administration fiscale, invité à examiner de telles opérations, en a validé le caractère non taxable, même après l’insertion dans le CIR92 de l’article 90,9°, sous la condition toutefois que l’opération prenne place sous la forme « apport », que celui-ci soit inspiré (notamment) par des motifs "non fiscaux", et qu’une période de "stand still" de 3 ans soit respectée par les parties à compter de l'apport initial (absence de modification de la politique de distribution de dividendes par la société opérationnelle, absence de modification de la politique des management fees dans le chef de la société opérationnelle et absence de réduction de capital dans le chef des sociétés impliquées). Cette position fut par ailleurs initiée par le ministre des Finances lui-même, dès 2005.

A noter cependant que dans son dernier avis du 28 novembre 2013, le Service des décisions anticipées avait précisé qu'une décision anticipée positive (sur la question de l’exonération de l’apport) ne peut être considérée comme validant a priori le caractère exonéré de l’opération future de réduction de capital.

Reste à examiner si la jurisprudence du Service des décisions anticipées a évolué depuis l’instauration de la nouvelle disposition « anti-abus » ne visant que les « apports ».

L’on constate, à l’issue de cet examen, que le Service des décisions anticipées maintient sa jurisprudence antérieure, en acceptant de confirmer la neutralité fiscale de l’opération de cession « interne », dès lors que le contexte exposé démontre que l’opération est motivée par des objectifs économiques ou familiaux (mais non fiscaux), et qu’il n’existe pas de risque élevé. Le Service des décisions anticipées fait par ailleurs preuve d’une bienveillance toute particulière lorsque l’opération décrite implique l’entrée de tiers, investisseurs ou actionnaires, dans le capital de la société concernée. Ceci même si le tiers intervenant est apparenté aux actionnaires originaires.

Il faut toutefois relever que le Service des décisions anticipées procède désormais à la vérification systématique que l’opération qui lui est soumise n’implique pas une société opérationnelle qui disposerait de liquidités financières « excédentaires » (non utilisées afin de réaliser son objet social) au moment de l’opération de cession de ses actions, et encore que l’activité future prévisible de la société opérationnelle permettra à elle seule d’assurer le remboursement de l’éventuel crédit accordé par le vendeur au cessionnaire (société holding) sans que celui-ci ne doive faire « remonter » les liquidités de la filiale opérationnelle aux fins d’assumer tel remboursement (opération circulaire).

En guise de conclusion, nous poserons le constat que la cession des actions d’une société opérationnelle à une société holding reste, fort légitimement, réalisable sans imposition immédiate de la plus-value réalisée à cette occasion. Nous compléterons ce constat par un conseil, celui d’encadrer strictement l’opération sur le plan de sa motivation et sa mise en œuvre, le cas échéant par le recours à un ruling auprès du Service des décisions anticipées… A défaut d’adopter telle attitude prudente, le contribuable s’exposera à la taxation immédiate de la plus-value qu’il réalisera à l’issue de l’opération au taux de 33%... ceci alors qu’il n’aura pas toujours perçu le prix de vente de ses actions…

Thème : Les plus-values Auteur : Melanie Daube

De nieuwe "antimisbruik"-bepaling die van toepassing is op "interne" meerwaarden die gerealiseerd worden in het kader van een inbreng in een holding: één jaar later... (deel twee)

De nieuwe "antimisbruik"-bepaling die van toepassing is op "interne" meerwaarden die gerealiseerd worden in het kader van een inbreng in een holding: één jaar later... (deel twee)

In een vorig artikel hebben we aangetoond dat de inbreng van aandelen in een operationele vennootschap in een holding, zelfs zonder (overwegend) fiscaal doel nog amper voorkomt door de 2 opeenvolgende hervormingen van 2017 en 2018.... Dan blijft er enkel nog de klassieke manier van inbreng (verkoop) van diezelfde aandelen in de holding over.

We weten dat de meerwaarden op aandelen die in het kader passen van het normale beheer van een privévermogen in principe vrijgesteld zijn door artikel 90,1° WIB92. Sinds de invoering van artikel 90,9° in het WIB92 zijn de meerwaarden op aandelen of deelbewijzen die gerealiseerd worden bij de overdracht ten bezwarende titel van deze aandelen of deelbewijzen, buiten de uitoefening van een beroepsactiviteit, belastbaar ten titel van diverse inkomsten (33%), behalve, opnieuw, als ze betrekking hebben op handelingen van normaal beheer van een privévermogen.

We moeten dus bepalen of dat type meerwaarde, gelinkt aan een "interne" overdracht, onder het normaal beheer van een privévermogen valt of niet. Hierop antwoordt de fiscale administratie sinds vele jaren negatief, menende dat de handeling van nature "speculatief" is en dus belastbaar. Dit standpunt van de administratie heeft de wetgever er reeds in 2009 toe aangezet om artikel 90, WIB92 te wijzigen door er de voorgenoemde paragraaf 9° net aan toe te voegen om zo de belasting van de meerwaarden op "intern" overdrachten te kunnen belasten.

Dit is echter een gebrekkig initiatief, aangezien de Dienst Voorafgaande Beslissingen van de fiscale administratie die reeds meerdere keren werd verzocht om dergelijke handelingen te bekijken, het niet-belastbare karakter van die handelingen heeft gevalideerd, zelfs na de toevoeging van artikel 90, 9° in het WIB92, op voorwaarde echter dat de handeling plaatsvindt onder de vorm van een "inbreng", dat deze (meer bepaald) niet-fiscaal geïnspireerd is en dat een "stand still" periode van 3 jaar wordt gerespecteerd door de partijen vanaf de oorspronkelijke inbreng (gebrek aan wijziging van de politiek van uitkering van dividenden door de operationele vennootschap, gebrek aan wijziging van de politiek van de management fees in hoofde van de operationele vennootschap en gebrek aan kapitaalvermindering in hoofde van de betrokken vennootschappen). Dit standpunt werd overigens sinds 2005 door de Minister van financiën zelf geïnitieerd.

We moeten echter vermelden dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen in haar advies van 28 november 2013 duidelijk gesteld had dat een positieve voorafgaande beslissing (over de vrijstelling van de inbreng) niet mag beschouwd worden als een a priori validering van het vrijgestelde karakter van de toekomstige kapitaalvermindering.

Dan moeten we nog nagaan of de rechtspraak van de Dienst Voorafgaande Beslissingen sinds de invoering van de nieuwe "antimisbruik"-bepaling geëvolueerd is en enkel de "inbrengen" viseert.

Na dit onderzoek stellen we vast dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen haar vorige rechtspraak aanhoudt door ermee akkoord te gaan om de fiscale neutraliteit van de "interne" overdracht te bevestigen, wanneer de uiteengezette context aantoont dat de handeling gemotiveerd is door economische of familiale (maar geen fiscale) objectieven en dat er geen verhoogd risico bestaat. De Dienst Voorafgaande Beslissingen getuigt overigens van een zeer bijzondere welwillendheid wanneer de omschreven handeling leidt tot de toetreding van derden, investeerders of aandeelhouders in het kapitaal van de betrokken vennootschap. Dit zelfs indien de tussenkomende derde een verwant is van de oorspronkelijke aandeelhouders.

We moeten er echter op wijzen dat de Dienst Voorafgaande Beslissingen voortaan systematisch nagaat of de handeling die aan haar wordt voorgelegd geen operationele vennootschap betreft die over "buitensporige" financiële liquiditeiten zou beschikken (die niet gebruikt worden om haar maatschappelijk doel te verwezenlijken) op het ogenblik van de overdracht van die aandelen, en nog dat de verwachte toekomstige activiteit van de operationele vennootschap enkel aan haar zal toelaten om de terugbetaling van het eventuele krediet dat door de verkoper aan de verkrijger (holding) werd toegekend, te garanderen zonder dat deze de liquiditeiten van het operationele filiaal moet "verhogen" om dergelijke terugbetaling te kunnen doen (circulaire handeling).

Ter conclusie stellen we vast dat de overdracht van aandelen van een operationele vennootschap aan een holding zonder problemen kan gebeuren, zonder directe belasting van de meerwaarde die gerealiseerd wordt bij die overdracht. We vullen deze vaststelling aan met een advies, namelijk om de verrichting strikt af te bakenen op het vlak van haar motivering en haar uitvoering, in voorkomend geval door beroep te doen op een ruling bij de Dienst Voorafgaande Beslissingen....

Als men geen zo'n voorzichtige attitude aanneemt, dan stelt de belastingplichtige zich bloot aan de onmiddellijke belasting van de meerwaarde die hij bij de handeling heeft gerealiseerd en dit aan 33%... en dit dus terwijl hij niet altijd de verkoopprijs van zijn aandelen heeft gekregen...

Thema : Vermogenswinsten Auteur : Melanie Daube
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator