ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Le leasing et le secret bancaire : une longue histoire

Constat inéluctable de ces dernières années, le secret bancaire belge est peu à peu, à coup de législation tant nationale qu'internationale, réduit à une peau de chagrin.

Il n'a toutefois pas encore tout à fait disparu, c'est ce que nous rappelle la Cour de cassation dans son récent arrêt du 22 mai 2014.

la problématique sur laquelle la Cour de cassation a eu à se prononcer n'est pas neuve.

Lorsqu'une société conclut un contrat de leasing financier portant sur un véhicule, le contrat contient généralement une clause permettant au preneur, à l'expiration du contrat, d’acheter le véhicule pour un prix déterminé (souvent largement inférieur à la valeur vénale). A l'issue du contrat, la société peut donc lever l'option et revendre le véhicule ainsi acquis en réalisant une plus-value imposable.

Afin d'éviter cette taxation, nombreuses sont les sociétés qui plutôt que de lever l'option, la cède à titre gratuit à un dirigeant, un membre du personnel, un actionnaire ou encore à un membre de la famille du dirigeant, qui peut alors acquérir le véhicule pour un prix modique.

L'administration considère toutefois l'avantage résultant d'une telle opération comme un avantage de toute nature dans le chef du tiers acquéreur ou comme un avantage anormal ou bénévole dans le chef du preneur en leasing.

Afin d'identifier les bénéficiaires de ces avantages, l'administration adresse des demandes de renseignements aux sociétés de leasing financier.

La question soumise à la Cour est alors de savoir à quelle condition l’administration fiscale peut-elle recueillir des renseignements auprès d’une société de leasing afin d’imposer l’avantage résultant d’une telle opération ?

Cette question se résout à l’aune de l’interprétation qu’a donnée la Cour de cassation à l’article 318, alinéa 1er du CIR sur lequel repose notre secret bancaire : « Par dérogation aux dispositions de l'article 317, et sans préjudice de l'application des articles 315, 315bis et 316, l'administration n'est pas autorisée à recueillir, dans les comptes, livres et documents des établissements de banque, de change, de crédit et d'épargne, des renseignements en vue de l'imposition de leurs clients ».

Par un premier arrêt du 16 mars 2007, la Cour de cassation avait décidé que le secret bancaire fiscal visait également les sociétés de leasing financier.

Depuis lors, la Cour a toutefois tempéré sa jurisprudence. Ainsi, par un arrêt du 15 octobre 2009, la Cour a considéré que le secret bancaire n’était pas applicable à la vente, par une société de leasing, d’un véhicule qui a fait précédemment l’objet d’un contrat de leasing, lorsque l'acheteur est une personne autre que le preneur de leasing, et ce même si le preneur a cédé l’option d’achat avec l’accord du donneur de leasing. En effet, celui-ci n’ayant bénéficié d’aucun financement de la part de la société de leasing, il ne peut être considéré comme un client au sens de l’article 318 du CIR. Ce raisonnement a été confirmé par un troisième arrêt du 8 avril 2011.

Interprété a contrario, ces arrêts laissaient cependant supposer que le secret bancaire est applicable lorsque l’administration entend taxer le client de la société sur un avantage anormal ou bénévole.

C'est ce que la Cour de cassation vient de confirmer par son arrêt du 22 mai 2014 : « le secret bancaire est d’application lorsque des renseignements sont recueillis auprès d’une société de leasing en vue de l’imposition du preneur de leasing, le client de la société de leasing, même lorsque lesdits renseignements se rapportent à la vente à un tiers du bien donné en leasing » (Cass., 22 mai 2014, www.juridat.be).

Selon la jurisprudence de la Cour de cassation, il convient donc de distinguer deux situations :

Dans le cas où l'administration entend imposer le tiers acheteur au titre d'un avantage de toute nature, le secret bancaire n'est pas applicable au motif que le tiers n'ayant bénéficié d'aucun financement, ne peut être considéré comme un client de la société de leasing.

En revanche, lorsque l'administration a en vue d'imposer le preneur en leasing sur un avantage anormal ou bénévole, le secret bancaire est applicable, et ce même si la demande de renseignements se rapporte à la vente intervenue entre le tiers et la société de leasing. L'imposition alors établie sur base de renseignements obtenus de manière illicite est nulle.

Une petite victoire pour ce qui reste de secret bancaire ...

Pauline MAUFORT

Thème : Le secret bancaire Auteur : Pauline Maufort

Leasing en het bankgeheim: een lang verhaal

Een onvermijdelijke vaststelling van de laatste jaren, het Belgisch bankgeheim is geleidelijk aan, door zowel nationale als internationale wetgeving, afgezwakt.

Het is echter nog niet helemaal verdwenen, dat is wat het Hof van Cassatie ons nog eens in herinnering brengt in haar recent arrest van 22 mei 2014.

De problematiek waarover het Hof van Cassatie zich moest uitspreken, is niet nieuw.

Wanneer een bedrijf een contract van financiële leasing op een voertuig afsluit, bevat het contract meestal een clausule die de afnemer bij het verstrijken van het contract toelaat om het voertuig aan te kopen voor een bepaalde prijs (meestal veel lager dan de venale waarde). Bij het verstrijken van het contract kan het bedrijf dus de optie lichten en het voertuig die het zo had aangekocht, doorverkopen en een belastbare meerwaarde realiseren.

Teneinde deze belasting te vermijden, zijn er vele bedrijven die, in plaats van de optie te lichten, het voertuig gratis overdragen aan een directeur, een personeelslid, een aandeelhouder of nog aan een familielid van een directeur, die het voertuig dan kan aankopen tegen een kleine vergoeding.

De administratie beschouwt het voordeel dat uit dergelijke operatie voortkomt echter als een voordeel van alle aard in hoofde van de derde-koper of als een abnormaal of goedgunstig voordeel in hoofde van de leasingnemer.

Om de begunstigden van deze voordelen te kunnen identificeren, stuurt de administratie informatie-aanvragen naar de financiële leasingmaatschappijen.

De vraag die aan het Hof werd voorgelegd, is dus te weten op welke voorwaarde de fiscale administratie gegevens mag opvragen bij een leasingmaatschappij teneinde het voordeel afkomstig uit dergelijke operatie te belasten?

Deze vraag wordt opgelost op grond van de interpretatie die het Hof van Cassatie heeft gegeven aan artikel 318, alinea 1e van het WIR waarop ons bankgeheim gesteund is: “In afwijking van de bepalingen van artikel 317, en zonder afbreuk te doen aan de toepassing van de artikelen 315, 315bis en 316, is het de administratie niet toegelaten om in de rekeningen, boeken en documenten van bankinstellingen, wisselkantoren, krediet- en spaarinstellingen, gegevens te verzamelen met het oog op het belasten van hun klanten”.

Met een eerste arrest van 16 maart 2007 had het Hof van Cassatie beslist dat het fiscaal bankgeheim ook van toepassing was op de financiële leasingmaatschappijen.

Sindsdien heeft het Hof haar rechtspraak echter getemperd. Zo heeft het Hof, bij arrest van 15 oktober 2009, haar mening geuit dat het bankgeheim niet van toepassing was op de verkoop, door een leasingmaatschappij, van een voertuig die voorheen het voorwerp uitmaakte van een leasingcontract, wanneer de koper iemand anders is dan de leasingnemer, en dit zelfs wanneer de leasingnemer de aankoopoptie heeft overgedragen met toestemming van de leasinggever. Aangezien hij van geen enkele financiering vanwege de leasingmaatschappij heeft genoten, kan hij niet beschouwd worden als een klant in de zin van artikel 318 van het WIB. Deze redenering werd bevestigd door een derde arrest van 8 april 2011.

A contrario uitgelegd, lieten deze arresten echter veronderstellen dat het bankgeheim van toepassing is wanneer de administratie de klant van het bedrijf wenst te belasten op een abnormaal of goedgunstig voordeel.

Dit is wat het Hof van Cassatie zonet bevestigd heeft met haar arrest van 22 mei 2014: “het bankgeheim is van toepassing wanneer gegevens worden verzameld bij een leasingmaatschappij met het oog op de belasting van de leasingnemer, de klant van de leasingmaatschappij, zelfs wanneer die gegevens betrekking hebben op de verkoop van het geleasde goed aan een derde” (Cass. 22 mei 2014, www.juridat.be)

Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie volstaat het dus twee situatie te onderscheiden:

In het geval dat de administratie van plan is de derde-koper te belasten ten titel van een voordeel van alle aard, is het bankgeheim niet van toepassing op grond van het motief dat de derde die niet van een financiering genoot, niet als klant van de leasingmaatschappij mag beschouwd worden.

Daarentegen, wanneer de administratie van plan is om de leasingnemer te belasten op een abnormaal of goedgunstig voordeel, is het bankgeheim van toepassing en dit zelfs wanneer de informatieaanvraag betrekking heeft op de verkoop die heeft plaats gehad tussen de derde en de leasingmaatschappij. De belasting die dan wordt geheven op basis van onrechtmatig verkregen gegevens, is nietig.

Een kleine overwinning voor wat er overblijft van het bankgeheim...

Thema : Bankgeheim Auteur : Pauline Maufort
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator