ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

La société civile pour l’optimisation de la gestion et de la transmission du patrimoine

Transmettre son patrimoine d’une manière contrôlée et fiscalement moins onéreuse à la génération suivante, sans compromettre la gestion des biens, ni, surtout, les sources de revenus personnels de ceux qui l’ont constitué : tel est le souhait de bon nombre de contribuables soucieux des intérêts de leurs proches, autant que des leurs.

La constitution d’une société civile peut réunir ces deux préoccupations, dans un même mouvement.

Une société de ce type peut être constituée moyennant très peu de formalités (y compris sous seing privé) et, en règle générale, n’est connue que de la famille concernée et de leurs cocontractants directs (banques, compagnies d’assurance, gestionnaires de fortune). Contrairement aux formes sociales ordinaires, elle génère très peu de frais récurrents, n’occasionne aucune publicité obligatoire, et ne nécessite pas l’apport d’un capital minimum - ce qui la rend accessible même à des patrimoines plus modestes, pour autant que les participants aient la volonté de s’associer et de s’impliquer dans la nouvelle organisation du patrimoine.

La société civile est en effet, juridiquement, une indivision, à laquelle chacun des associés doit décider d’apporter une partie de ses propres avoirs, pour les joindre à l’indivision, même si la valeur de cet apport varie considérablement d’un associé à l’autre. Il peut s’agir d’avoirs mobiliers de tous types : comptes bancaires, créances, œuvres d’art, bijoux…

Il est donc tout à fait concevable de créer cette indivision entre parents et enfants, les parents apportant l’essentiel des fonds, et les enfants contribuant pour une part beaucoup plus réduite.

Le but de cette société est exclusivement de gérer les avoirs, au nom et pour compte des associés. Cette gestion est généralement confiée à un gérant, qui peut être, par exemple, le ou les parent(s) apporteur(s), de manière à conserver une cohérence dans la politique de gestion des avoirs.

En soi, la société civile est un « non-événement » fiscal :

  • la constitution de cette société se fait sans aucune charge fiscale, pour autant que les apports qui sont réalisés soient exclusivement des biens meubles (le régime des immeubles est plus onéreux, tant lors de l’apport à la société, que lors de la dissolution de celle-ci) ;
  • le fisc n’a aucune prise, en matière d’impôts sur les revenus, sur cette société civile, qui n’existe pas à ses yeux : les personnes physiques restent taxées exactement comme elles l’étaient avant l’apport à la société civile et la création de l’indivision ;
  • enfin, la dissolution de ce type de société n’entraîne pas non plus de droits d’enregistrement (du moins en ce qui concerne les biens mobiliers).

L’indivision de la société civile présente cependant le grand avantage d’être représentée par des titres - les parts indivises -, qui peuvent, comme tous les titres, faire l’objet de donations au bénéfice des personnes que l’on souhaite avantager. Ces donations peuvent soit être enregistrées au taux réduit (de 3 % à 7,7 %, selon le degré de parenté et la Région où le donateur est domicilié), soit ne pas être enregistrées (auquel cas le donateur doit survivre trois ans à sa donation pour éviter la débition ultérieure de droits de succession).

L’on prendra soin d’assortir ces donations de clauses protectrices des parents donateurs, tels qu’un usufruit, une rente ou même un certain droit au prélèvement du capital, et surtout, cette possibilité de bénéficier de cette source de revenus restera liée à l’existence de la société, et aux pouvoirs statutaires du gérant, que l’on désignera à vie, avec des pouvoirs lui permettant de prélever sur le fonds social, les fonds nécessaires à ces paiements.

Rien de plus triste, en effet, que de devoir citer ses propres enfants en justice, parce que ceux-ci décident, une fois la donation réalisée, de ne pas s’acquitter de la rente conventionnellement prévue au départ dans la donation… alors qu’encadré par la société civile, le gérant désigné est au contraire autorisé à prélever la rente, l’usufruit ou même la part du capital, sans que les enfants aient à être impliqués dans ce prélèvement.

La société civile permet donc à un grand nombre de familles de cesser de chercher la quadrature du cercle : transmettre son patrimoine mobilier moyennant des droits de succession réduits, tout en conservant le contrôle et une jouissance significative de celui-ci, sa vie durant.

Auteur : Severine Segier

De burgerlijke vennootschap voor de optimalisering van het beheer en de overdracht van patrimonium

Zijn patrimonium overdragen aan de volgende generatie op een gecontroleerde en fiscaal minder belaste manier, zonder het beheer van de goederen, noch en vooral de bronnen van de persoonlijke inkomsten van hen die het samengesteld hebben, in het gedrang te brengen: dat is de wens van vele belastingplichtigen die bezorgd zijn over de belangen van hun naasten, nog meer dan van hun eigen belangen.

De oprichting van een burgerlijke vennootschap kan deze twee bezorgdheden samenbrengen in één en dezelfde beweging.

Een vennootschap van dat type kan met heel weinig formaliteiten opgericht worden (ook onderhands) en is, over het algemeen, enkel gekend door de betrokken familie en hun rechtstreekse co-contractanten (banken, verzekeringsmaatschappijen, vermogensbeheerders). In tegenstelling tot de gewoonlijke rechtsvormen brengt ze weinig terugkerende kosten met zich mee, moet ze aan geen enkele publiciteitsformaliteit voldoen, en moet er geen minimum kapitaal worden ingebracht – waardoor ze ook toegankelijk wordt voor de meer bescheiden patrimonia, voor zover dat de deelnemers de wil hebben om zich te verenigen en betrokken te worden in de nieuwe organisatie van het patrimonium.

De burgerlijke vennootschap is dus, juridisch gezien, een onverdeeldheid in dewelke elk van de vennoten moet beslissen om een deel van zijn eigen vermogen in te brengen, om hen in de onverdeeldheid samen te brengen, zelfs al varieert de waarde van deze inbreng aanzienlijk van de ene vennoot ten opzichte van de andere. Het kunnen alle soorten roerende goederen zijn: bankrekeningen, vorderingen, kunstwerken, juwelen, ...

Het is dus volkomen mogelijk om deze onverdeeldheid te creëren tussen ouders en kinderen, waarbij de ouders het grootste deel van de fondsen inbrengen en de kinderen voor een kleiner gedeelte bijdragen.

Het doel van deze vennootschap is enkel het beheer van het vermogen, in naam en voor rekening van de vennoten. Dit beheer wordt over het algemeen toevertrouwd aan een zaakvoerder die bijvoorbeeld één of beide ouders kan zijn die een inbreng heeft of hebben gedaan, om zo een coherentie in het managementbeleid van het vermogen te behouden.

Op zich is de burgerlijke vennootschap fiscaal « onbestaande »:

  • de oprichting van deze vennootschap gebeurt zonder enige fiscale last, voor zover dat de uitgevoerde inbrengen enkel en alleen roerende goederen zijn (het stelsel van gebouwen is zwaarder belast zowel bij de inbreng in de vennootschap als bij de ontbinding ervan);
  • Voor wat betreft de inkomstenbelasting heeft de fiscus geen enkele greep op deze burgerlijke vennootschap die in hun eigen niet bestaat; de natuurlijke personen blijven op dezelfde manier belast worden als voor hun inbreng in de burgerlijke vennootschap en de creatie van de onverdeeldheid;
  • ten slotte brengt de ontbinding van dit soort vennootschappen geen registratierechten met zich mee (ten minste voor wat betreft de roerende goederen).

De onverdeeldheid van de burgerlijke vennootschap heeft echter het grote voordeel dat ze vertegenwoordigd wordt door effecten – de onverdeelde aandelen -, die zoals alle effecten het voorwerp kunnen zijn van schenkingen ten voordele van personen die men wenst te bevoordelen. Deze schenkingen kunnen ofwel geregistreerd worden aan het verlaagde tarief (van 3 % tot 7,7 %, volgens de graad van verwantschap en het Gewest waar de schenker woonachtig is), ofwel niet geregistreerd worden (in dat geval moet de schenker nog drie jaar leven na zijn schenking om de latere debitering van successierechten te vermijden).

Men doet er goed aan om aan deze schenkingen beschermingsclausules voor de schenkers-ouders te koppelen, zoals een vruchtgebruik, een uitkering of zelfs een bepaald recht op onttrekking aan het kapitaal, en vooral, deze mogelijkheid om te genieten van deze bron van inkomsten zal verbonden blijven met het bestaan van de vennootschap en aan de statutaire bevoegdheden van de zaakvoerder die voor onbepaalde duur zal benoemd worden, met bevoegdheden die hem toelaten de nodige fondsen voor deze betalingen te onttrekken aan het eigen vermogen.

Er is niets triestiger dan uw eigen kinderen voor het gerecht te moeten dagen, omdat zij, eens de schenking is gebeurd, beslissen om aan de conventionele uitkering die aan het begin van de schenking werd voorzien, te voldoen.... terwijl, omkaderd door de burgerlijke vennootschap, de aangestelde zaakvoerder daarentegen de uitkering, het vruchtgebruik of zelfs het deel van het kapitaal mag onttrekken, zonder dat de kinderen moeten betrokken worden bij deze onttrekking.

Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator