ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Compte bancaire étranger: pas d'amende en cas de déclaration après découverte!

Deux personnes héritent de leur frère. Ils déposent le 30 septembre 2011 une déclaration de succession. Environ quatre ans plus tard, plus précisément début 2015, ils ont eu connaissance via une banque luxembourgeoise de l’existence d’avoirs étrangers, ce qui les a conduits à introduire une déclaration complémentaire auprès de l’administration fiscale flamande pour ces avoirs bancaires étrangers.

En même temps que les droits de succession complémentaires, qui ont fort logiquement été appliqués, un accroissement d’impôt de 20 % a été infligé.

Les héritiers sont contesté cet accroissement d’impôt en justice. L’administration fiscale estimait que la non-déclaration équivalait à une « omission » de déclarer la créance, ce qui rendait exigible une amende telle que fixée par l’article 3.18.0.0.7 du Code flamand de la Fiscalité.

Dans la procédure de réclamation, l’administration fiscale n’a pas accordé de remise ou de réduction de l’accroissement d’impôt, estimant que les requérants n’avaient pas prouvé qu’ils n’avaient pas commis de faute (le droit régional flamand diffère quelque peu, sur ce point, de ses homologues bruxellois et wallon : en Flandre, le redevable doit démontrer positivement qu’il n’a pas commis de faute).

Le tribunal de première instance de Gand, dans un jugement du 18 septembre 2019 (RG n° 17/4122/A et 17/4126/A) a refusé de se rallier à la position de l’administration fiscale.

La non-déclaration de certains actifs de la succession, dont le juge constate qu’il était prouvé que les héritiers n’avaient pas connaissance au moment du dépôt de la déclaration de succession, peut être considérée comme une situation de force majeure, qui « absout » donc les héritiers de cette omission de déclaration (la force majeure étant une cause d’exonération de la responsabilité pour faute).

Le Tribunal a estimé que les faits montraient que les héritiers ne connaissaient pas l’existence de ces avoirs, et que les requérants ont prouvé qu’ils n’avaient pas commis de faute vu l’existence de cette force majeure. Il en conclut que la remise de l’accroissement d’impôt peut être accordée.

Par ailleurs le Tribunal constate aussi qu’il ne ressort d’aucun élément de la cause que les héritiers auraient eu quelque attitude ou posé quelque acte que ce soit pour échapper au paiement des droits, ni même pour retarder le paiement ; une fois qu’ils ont eu connaissance de l’actif étranger, ils ont fait diligence.

En un mot comme en cent : la non-déclaration, si elle est faite de bonne foi et hors de toute volonté des héritiers, et s’il y est remédié dès que cela s’avère concrètement possible, n’est pas une circonstance justifiant un accroissement des droits de succession. Certes, il faut se pourvoir en justice pour faire reconnaître l’absence de faute et donc la possibilité d’annuler ces accroissements souvent coûteux, mais cela en vaut la peine car la jurisprudence est favorable dans les dossiers où les héritiers sont réellement de bonne foi.

Une raison de plus, également, pour ne pas nécessairement se jeter tête baissée et sans réfléchir dans une encore plus coûteuse procédure de régularisation fiscale (DLU).

Thème : Les droits de succession Auteur : Severine Segier

Buitenlandse bankrekening: geen boete in geval van een aangifte na ontdekking!

Twee mensen erven van hun broer. Zij dienen een verklaring van erfrecht in op 30 september 2011. Ongeveer vier jaar later, meer bepaald begin 2015, werden ze via een Luxemburgse bank op de hoogte gebracht van het bestaan van buitenlandse activa, wat hen ertoe bracht een bijkomende aangifte te doen bij de Vlaamse fiscus voor deze buitenlandse bankactiva.

Tegelijk met de aanvullende successierechten, die logischerwijs werden toegepast, werd een belastingverhoging van 20% opgelegd.

De erfgenamen betwisten deze belastingverhoging voor de rechtbank. De fiscus was van oordeel dat de niet-aangifte neerkomt op een "verzuim" om de vordering aan te geven, waardoor een geldboete als bedoeld in artikel 3.18.0.7 van het Vlaams Belastingwetboek verschuldigd was.

In de klachtenprocedure heeft de fiscus geen kwijtschelding of vermindering van de belastingverhoging toegekend, aangezien de eisers niet hadden aangetoond dat zij geen enkele fout hadden begaan (het Vlaamse gewestelijke recht verschilt op dit punt enigszins van zijn Brusselse en Waalse tegenhangers): in Vlaanderen moet de belastingplichtige in positieve zin aantonen dat hij geen fout heeft begaan).

Het Gerecht van eerste aanleg van Gent heeft in een arrest van 18 september 2019 (RG nr. 17/4122/A en 17/4126/A) geweigerd om in te stemmen met het standpunt van de belastingdienst.

Het niet aangeven van bepaalde goederen van de nalatenschap, waarvan de rechter heeft vastgesteld dat het bewezen is dat de erfgenamen niet op de hoogte waren op het moment van het indienen van de verklaring van erfrecht, kan worden beschouwd als een situatie van overmacht, die de erfgenamen dus "vrijwaart" van dit verzuim van aangifte (overmacht is een reden voor vrijstelling van aansprakelijkheid voor schuld).

Het Hof oordeelde dat uit de feiten bleek dat de erfgenamen niet op de hoogte waren van het bestaan van deze vermogensbestanddelen en dat de verzoekers hadden aangetoond dat zij geen enkele fout hadden begaan gezien het bestaan van overmacht. Zij concludeerde dat de kwijtschelding van de belastingverhoging kon worden toegekend.

Voorts stelt het Hof vast dat uit geen enkel element van de zaak blijkt dat de erfgenamen enige houding hebben aangenomen of op enigerlei wijze hebben gehandeld om zich aan de betaling van de rechten te onttrekken of zelfs om de betaling uit te stellen; zodra zij kennis kregen van de buitenlandse tegoeden, hebben zij ijverig gehandeld.

Kort samengevat: niet-aangifte, als deze te goeder trouw en buiten de wil van de erfgenamen wordt gedaan, en als deze zo snel als praktisch mogelijk is wordt verholpen, is geen omstandigheid die een verhoging van de successierechten rechtvaardigt. Toegegeven, het is noodzakelijk om naar de rechter te gaan om de afwezigheid van schuld te laten erkennen en dus de mogelijkheid om deze vaak kostbare verhogingen te annuleren, maar het is de moeite waard omdat de jurisprudentie gunstig is in gevallen waarin de erfgenamen werkelijk te goeder trouw zijn.

Een reden te meer om zich niet noodzakelijkerwijs halsoverkop en zonder na te denken in een nog duurdere fiscale regularisatieprocedure (DLU) te storten.

Thema : Successierechten Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator