ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Biens immeubles à l’étranger : la Belgique encore une fois condamnée

La législation fiscale belge taxe de manière différente, dans le chef des contribuables résidents fiscaux belges, le revenu immobilier qu’ils sont censés percevoir du simple fait d’être propriétaire d’un immeuble, selon que l’immeuble est situé en Belgique ou à l’étranger (même si l’immeuble n’est pas loué).

On connaît depuis de longues années le problème récurrent de compatibilité avec le droit européen de ce mode de taxation différencié. Lorsque le bien est situé en Belgique, seule une taxation limitée prenant comme base le revenu cadastral est applicable, pour autant que l’immeuble ne soit pas occupé ou soit occupé uniquement par des personnes physiques qui ne le destinent pas à leur activité professionnelle. A l’étranger en revanche, la taxation est établie sur une base (généralement) plus élevée, puisqu’il s’agit du loyer théorique de l’immeuble étranger. Cette valeur locative doit être conforme au marché locatif, alors que le revenu cadastral belge est loin de l’être.

Ce traitement fiscal différencié, qui est celui prévu par l’article 7 du Code belge des impôts sur les revenus, constitue une infraction à la libre circulation des capitaux, liberté qui est garantie par le Traité de l’Union Européenne ainsi que par les accords en vigueur dans l’espace économique européen (UE + Islande, Norvège, Liechtenstein).

Pour faire cesser la discrimination, il faudrait que tous les revenus immobiliers soient traités de la même manière, qu’ils soient issus d’un bien situé en Belgique ou ailleurs dans l’EEE.

Le seul critère raisonnable serait de s’aligner sur le revenu fictif officiel qui est dans la majorité des pays membres attribué aux immeubles en vue de l’application des taxes immobilières locales (sur le revenu ou la fortune) ; s’aligner sur une valeur de marché non déterminée par l’Etat reviendrait à instaurer de multiples débats quant à la détermination de la valeur locative normale d’un immeuble qui n’est souvent pas loué, ou loué uniquement durant la saison touristique (débats qui ont d’ailleurs déjà lieu actuellement, vu la rédaction actuelle de l’article 7 du Code).

La Belgique, actuellement, reste cependant hermétique à toute réforme législative pour se conformer au droit de l’Union. Consciente de cela, la Commission européenne a introduit une procédure devant la Cour de justice de l’Union européenne en 2017, et la Cour de justice s’est prononcée, le 12 avril 2018, en rappelant que lorsqu’une législation d’un Etat membre est incompatible avec le droit de l’Union, elle ne peut pas être appliquée par les tribunaux nationaux.

Manifestement, l’administration fiscale fait la sourde oreille ; en revanche, les cours et tribunaux de l’ordre judiciaire ne peuvent ignorer cette jurisprudence constante de la Cour de justice de l’Union européenne.

Lorsque l’on sait que les autorités belges reçoivent des listes des biens détenus dans d’autres Etats membres par des résidents belges, dans le cadre de l’échange automatique et obligatoire d’informations, et que de nombreux contribuables ont récemment reçu une demande d’informations ou une proposition de rectification de leur déclaration, en raison d’immeubles possédés dans d’autres Etats membres, la question connaît une nouvelle actualité.

En effet, la manière dont l’administration entend taxer les revenus étrangers de ces propriétés immobilières, n’est pas conforme au droit européen, et peut dès lors être contestée sur la base d’une jurisprudence constante de la Cour de justice de l’Union européenne. </p>
Auteur : Severine Segier

Onroerende goederen in het buitenland: België nogmaals veroordeeld

De Belgisch fiscale wetgeving belast in hoofde van de op fiscaal vlak in België wonende belastingplichtigen, de onroerende inkomsten die zij verondersteld worden verworven te hebben door het simpele feit dat ze eigenaar zijn van een gebouw, op een andere manier al naargelang dat het gebouw in België of in het buitenland gevestigd is (zelfs als het gebouw niet verhuurd is).

We kennen het terugkerende probleem van compatibiliteit van deze verschillende manier van belasten met het Europees recht al sinds vele jaren. Als het goed in België gevestigd is, is enkel een beperkte belasting met als grondslag het kadastraal inkomen van toepassing, voor zover het goed niet bezet is of enkel door natuurlijke personen bezet is die het niet gebruiken voor hun beroepsactiviteit. In het buitenland daarentegen wordt de belasting geheven op een (over het algemeen) hogere grondslag, aangezien het de hypothetische huur betreft van het buitenlands goed. Deze huurwaarde moet conform zijn met de huurmarkt terwijl het kadastraal inkomen in België dat verre van is.

Deze verschillende fiscale behandeling, die voorzien is in artikel 7 van het Belgisch Wetboek van inkomstenbelastingen, is een inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal, een vrijheid die gegarandeerd wordt door het Verdrag van de Europese Unie alsook door de akkoorden die van kracht zijn binnen de Europese Economische Ruimte (EU + IJsland, Noorwegen, Liechtenstein).

Om deze discriminatie te doen stoppen, zouden alle onroerende inkomsten op dezelfde manier moeten behandeld worden, of ze nu afkomstig zijn van een goed in België of van elders in de EER.

Het enige redelijke criterium zou zijn zich te aligneren op het officiële fictieve inkomen dat in de meeste lidstaten wordt toegekend aan gebouwen met het oog op de toepassing van lokale onroerende belastingen (op het inkomen of het fortuin); zich aligneren op een marktwaarde die niet door de Staat wordt bepaald, zou opnieuw vele debatten doen ontstaan over de bepaling van de normale huurwaarde van een gebouw dat niet vaak verhuurd is, of enkel tijdens het toeristisch seizoen wordt verhuurd (debatten die trouwens momenteel gehouden worden gezien de actuele opstelling van het artikel 7 van het Wetboek).

België houdt echter momenteel elke wettelijke hervorming om te voldoen aan het recht van de Unie af. De Europese Commissie, die zich daarvan bewust is, is in 2017 een procedure gestart voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Hof van Justitie heeft zich op 12 april 2018 uitgesproken en herhaalde daarbij dat als een wetgeving van een Lidstaat onverenigbaar is met het recht van de Unie, deze niet door de nationale rechtbanken mag toegepast worden.

De fiscale administratie houdt zich duidelijk Oost-Indisch doof; daarentegen kunnen de hoven en rechtbanken van de rechterlijke macht deze vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie niet negeren.

Als men weet dat Belgische autoriteiten lijsten krijgen van goederen van Belgische inwoners in andere Lidstaten, in het kader van de automatische en verplichte informatie-uitwisseling, en dat vele belastingplichtigen onlangs een aanvraag tot informatie of een voorstel tot wijziging van hun aangifte hebben gekregen, voor gebouwen in hun bezit in andere Lidstaten, dan is deze kwestie opnieuw actueel.

De manier waarop de administratie inderdaad van plan is de buitenlandse inkomsten uit die onroerende eigendommen wilt gaan belasten, is niet conform met het Europese recht en kan dus betwist worden op grond van een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. </p>
Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator