ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

DLU : bientôt possible de récupérer une partie du prélèvement indument réclamé ?

De nombreux contribuables ont introduit, ces dernières années, une procédure de régularisation fiscale (« DLU bis» ou « DLU ter »), afin de régulariser leur situation fiscale personnelle au regard d’avoirs détenus à l’étranger.

Dans le cadre de ces procédures de régularisation fiscale, il était souvent question de comptes bancaires luxembourgeois ayant généré des intérêts (sur des obligations, comptes à terme, etc.), sur lesquels un « précompte mobilier européen », qui a atteint jusqu’à 35% du montant du revenu, était prélevé, en exécution de la directive épargne. Cette directive permettait aux contribuables résidant dans un Etat membre européen et détenant des avoirs mobiliers productifs de tels revenus mobiliers d’intérêts au Grand-Duché, de choisir entre la déclaration et l’anonymat de leurs avoirs étrangers.

Dans le premier cas, le choix impliquait la déclaration par leur banque, à leur l’Etat de leur résidence, de l’existence de ces avoirs étrangers.

Dans le second, il impliquait le prélèvement par la banque, de manière anonyme, d’un « prélèvement pour l’Etat de résidence », dont 75% étaient reversés à la Belgique, à un taux qui, entre 2011 et 2014, a atteint 35%, ce qui n’est pas négligeable.

Dans le cadre des procédures de régularisation fiscale, ce prélèvement de 35 % sur les revenus étrangers, bel et bien prélevé à charge du contribuable, n’avait pu être imputé sur le montant à verser à l’Etat belge, ce qui était illogique puisque l’Etat belge avait déjà perçu 75% de ces 35 %, et percevait dès lors à nouveau, suite à la régularisation, l’impôt mobilier, majoré d’une amende, pour ces mêmes revenus.

Il en résultait une double ponction fiscale sur les intérêts concernés, l’Etat belge jouant néanmoins sur le mot « prélèvement » pour en déduire qu’il ne se serait pas agi d’un « impôt », et que dès lors aucune imputation n’aurait été juridiquement possible.

La Commission européenne a récemment fait savoir qu’elle adressait à la Belgique une demande d’information visant à examiner les raisons pour lesquelles l’Etat belge refusait l’imputation de ce prélèvement européen.

Si la procédure entamée par la Commission est poursuivie, c’est-à-dire si la Commission n’obtient pas de réponse satisfaisante de la part de la Belgique, il est possible qu’elle porte le dossier devant la Cour de justice de l’Union Européenne, qui, dans quelques années, rendra un arrêt à ce propos.

Cette procédure pourrait toutefois, pour le contribuable résident fiscal belge, n’être menée que trop tard à son terme.

En effet, les années concernées sont déjà anciennes, et la procédure de dégrèvement d’office, susceptible d’être utilisée pour permettre aux contribuables de récupérer un éventuel trop-perçu d’impôt belge, n’est ouverte que durant cinq ans à partir du 1er janvier de l’année au cours de laquelle l'impôt a été établi.

Pour les revenus de l’année 2011 par exemple, qui auraient fait l’objet d’une « DLU ter » clôturée en 2013, ce délai n’est donc ouvert que jusqu’au 31 décembre 2018 ; or il est certain qu’aucun arrêt de la CJUE n’interviendra avant cette échéance.

Toutefois, une telle demande de dégrèvement d’office peut être introduite à titre conservatoire et être ensuite laissée en attente d’une évolution plus déterminante au niveau européen. Il ne peut en effet être reproché au contribuable d’avoir introduit son recours « trop tôt » (avant la survenance d’une évolution déterminante au niveau européen), mais celui-ci sera en revanche irrémédiablement rejeté s’il est introduit « trop tard » (après l’échéance du délai de 5 ans).

L’enjeu financier, par exemple pour le second semestre de cette année 2011, est, selon le type d’intérêts perçu, de 26,25% de l’intérêt encaissé par le contribuable belge qui a effectué la déclaration-régularisation, puisque ce contribuable belge a fait l’objet, sur lesdits revenus, du prélèvement de 35 %, parmi lesquels 26,25% revenaient à l’Etat belge - alors que le contribuable a payé à nouveau un impôt mobilier, de 15% ou 20%, à l’Etat belge, sur ces mêmes revenus, suite à la déclaration-régularisation, et que le prélèvement européen aurait dû être imputable sur celui-ci, ce qui fut purement et simplement refusé par l’Etat belge dans le cadre des régularisations.

Les personnes qui ont déposé une « DLU bis » ou une « DLU ter », concernant des revenus d’intérêts pour des montants importants, pourraient donc avoir intérêt à rouvrir leur dossier, pour vérifier s’il ne leur est pas possible de tenter de récupérer cette injuste double imposition sur les intérêts.

Auteur : Severine Segier

EBA: binnenkort mogelijk om een deel van de onterecht geëiste heffing te recupereren?

De laatste jaren hebben vele belastingplichtigen een procedure voor fiscale regularisatie opgestart (“EBA bis” of “EBA ter”), teneinde hun persoonlijke fiscale toestand met betrekking tot middelen gehouden in het buitenland te regulariseren.

In het kader van die procedures voor fiscale regularisatie was er vaak sprake van Luxemburgse bankrekeningen die interesten opleverden (op obligaties, termijnrekeningen, enz.) waarop een “Europese roerende voorheffing” werd geheven die tot 35% van het bedrag van inkomsten kon oplopen, dit in uitvoering van de spaarrichtlijn. Deze richtlijn liet de belastingplichtigen die in een Europese Lidstaat wonen en die roerende middelen hadden die dergelijke roerende inkomsten aan interesten in het Groothertogdom opleverden, te kiezen tussen de aangifte en de anonimiteit van hun buitenlandse middelen.

In het eerste geval hield de keuze in dat hun bank aangifte deed van het bestaan van deze buitenlandse middelen bij de Staat waar ze wonen.

In het tweede geval hield het de heffing door de bank in, op anonieme wijze, van een “heffing voor de Staat van woonst”, waarvan 75% voorbehouden was voor België, aan een tarief dat tot 35% opliep tussen 2011 en 2014, wat toch niet te verwaarlozen valt.

In het kader van de procedures van fiscale regularisatie had deze heffing van 35% op de buitenlandse inkomsten, weldegelijk geheven ten laste van de belastingplichtige, niet mogen toegerekend worden op het bedrag dat aan de Belgische Staat moest gestort worden, wat onlogisch is gezien de Belgische Staat reeds 75% van die 35% had ontvangen en dus door de regularisatie opnieuw de roerende belasting ontving, vermeerderd met een boete, voor diezelfde inkomsten.

Daar vloeide dus een dubbele fiscale punctie uit op de betrokken interesten, waarbij de Belgische Staat echter speelde op het woord “heffing” om daaruit af te leiden dat het niet zou gaan om een “belasting” en dat er bijgevolg juridisch gezien geen enkele toerekening mogelijk zou zijn.

De Europese Commissie heeft recent laten weten dat ze een aanvraag tot informatie zou sturen naar België om de redenen te onderzoeken waarom de Belgische Staat de toerekening van deze Europese heffing weigerde.

Indien de procedure die de Commissie opgestart heeft, voortgezet wordt, met andere woorden als de Commissie van België geen antwoord krijgt waarmee ze tevreden is, dan is het mogelijk dat het dossier aanhangig wordt gemaakt voor het Hof van Justitie van de Europese Unie die binnen enkele jaren hierover een arrest zal vellen.

Voor de op fiscaal vlak in België wonende belastingplichtige zou deze procedure echter te laat afgerond kunnen zijn.

De betrokken jaren zijn inderdaad al van lang geleden en de procedure voor ambtshalve ontheffing die kan gebruikt worden om de belastingplichtigen te helpen een eventueel teveel aan betaalde Belgische belastingen te recupereren, is slechts gedurende vijf jaar open vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting gevestigd werd.

Voor de inkomsten van het jaar 2011 bijvoorbeeld, die het voorwerp zouden geweest zijn van een “EBA ter” afgesloten in 2013, is deze termijn dus slechts open tot 31 december 2018; Nu is wel het zeker dat er voor deze vervaldag geen enkel arrest van het HJEU zal zijn.

Dergelijke aanvraag tot ontheffing van ambtswege kan echter ingediend worden bij wijze van conservatoire maatregel en kan daarna in afwachting gezet worden van een belangrijkere evolutie op Europees niveau. We kunnen de belastingplichtige inderdaad niet verwijten dat hij zijn beroep ”te vroeg” heeft ingediend (voor het ontstaan van een belangrijkere evolutie op Europees niveau) maar deze zal daarentegen onherroepelijk verworpen worden als hij “te laat” wordt ingediend (na het verlopen van de termijn van 5 jaar).

Bijvoorbeeld voor het tweede semester van dat jaar 2011, is de financiële inzet, volgens het soort interesten die werden ontvangen, 26,25% van de interest die werd ontvangen door de Belgische belastingplichtige die de regularisatieaangifte heeft gedaan, aangezien deze Belgische belastingplichtige het voorwerp is geweest van een heffing, op deze inkomsten, van 35%, waarvan 26,25% toekwam aan de Belgisch Staat - terwijl de belastingplichtige aan de Belgische Staat ten gevolge van de regularisatieaangifte opnieuw een roerende belasting betaald heeft van 15% of 20%, op diezelfde inkomsten en dat de Europese heffing hierop had moeten toegerekend worden, wat eenvoudigweg door de Belgisch Staat werd geweigerd in het kader van de regularisaties.

De personen die een “EBA bis” of een “EBA ter” hebben neergelegd, betreffende de inkomsten uit interesten voor belangrijke bedragen, zouden er dus belang kunnen bij hebben om hun dossier opnieuw te openen, om na te kijken of ze deze onjuiste dubbele belasting op hun interesten niet zouden kunnen proberen te recupereren. EBA: binnenkort mogelijk om een deel van de onterecht geëiste heffing te recupereren?

Auteur : Severine Segier
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator