ours-idefisc

Idefisc — Actualités fiscales

Le législateur clarifie la situation des ayants droit du défunt en présence de dettes fiscales

On se souvient que la loi-programme (I) du 29 mars 2012 a introduit dans notre législation un nouveau régime ayant pour objectif d'améliorer la perception des impôts éventuellement dus par le défunt ou par ses ayants droit.

Ce régime a été adopté à la hâte, après des travaux parlementaires des plus laconiques. C'est donc sans surprise qu'il n'a pas manqué de susciter, notamment dans la presse, nombres d'inquiétudes, dont la principale se résume à la question suivante : suffit-il qu'un seul ayant droit se refuse à honorer une dette d'impôt qui lui est propre, quelle que l'importance de celle-ci, pour que la succession soit indéfiniment bloquée vis-à-vis de tous les autres ayants droit du défunt ?

Si l'on s'en tenait à une lecture stricte de l'article 160 de la loi-programme, il était permis d'en douter. Selon cette disposition, il suffisait en effet que soient payées les éventuelles dettes fiscales existant au nom du défunt et au nom de l’ayant droit qui réclamait la libération de ses avoirs pour que celle-ci puisse se faire de manière libératoire à son égard. A contrario, n’était pas interdite la libération des avoirs du défunt à l’ayant droit qui présentait un certificat ou un acte d’hérédité mentionnant l’existence de dettes au nom d’un autre ayant droit.

Le Conseil d’Etat a pourtant émis, sur le sujet, un avis qui pouvait permettre une interprétation contraire, en ce qu’il relève qu’engage sa responsabilité quiconque libère des avoirs d’un défunt sans qu’il résulte clairement de l’acte ou du certificat d’hérédité qu’aucune notification des dettes d’impôt n’a été faite ou sans mention dans l’acte ou le certificat que toutes les dettes et accessoires existants au nom du défunt et de ses ayants droit ont été payées.

Il en a donc rapidement résulté une insécurité juridique qui aurait été facilement évitée si la loi avait fait l’objet de travaux parlementaires un peu plus sérieux.

La loi du 13 décembre 2012, portant des dispositions fiscales et financières, clarifie heureusement la situation des ayants droit en présence de dettes fiscales dans leur chef ou dans celui du défunt, en précisant les termes de l’article 160 de la loi-programme (I) du 29 mars 2012.

Désormais, la libération des avoirs du défunt peut se faire de manière libératoire à l’ayant droit qui présente un certificat ou une expédition de l’acte d’hérédité mentionnant (i) que toutes les dettes éventuellement notifiées au nom du défunt et au nom de cet ayant droit ont été payées ou (ii) que la libération des avoirs peut avoir lieu au profit de cet ayant droit, après paiement de ses dettes notifiées et de sa part dans les dettes notifiées au nom du de cujus, au moyen des fonds détenus auprès du débiteur. En d’autres mots, la libération des avoirs du défunt peut désormais se faire à l’égard d’un ayant droit si toutes les dettes d’impôt existantes en son nom ou au nom du défunt ont été payées ou si le débiteur est autorisé, au moyen des fonds qu’il détient, à payer préalablement les dettes d’impôt de cet ayant droit et/ou la part de ce dernier dans les dettes d’impôt du défunt.

Les modifications ainsi apportées à la situation des ayants droit peuvent être saluées dans la mesure où elles vont leur permettre de ne pas voir indéfiniment bloqués les avoirs du défunt si un seul ayant droit décide, pour un motif qui lui est propre et qui peut être légitime, de ne pas payer un impôt qui lui est personnellement réclamé.

Malheureusement, ce régime n’en est pas pour autant devenu parfait et constitue toujours un frein à la liquidation des successions. Ainsi, à titre exemplatif, une dette d’impôt imputée à un ayant droit doit en tout état de cause être payée par celui-ci s’il veut que soient libérés, dans son chef, les avoirs du défunt, et ce, même si cette dette d’impôt n’est pas, en elle-même, exigible. C’est à se demander si la volonté du gouvernement de percevoir des recettes fiscales, pour un montant toujours plus important et sur un rythme toujours plus accru, a encore des limites...

Nicolas THEMELIN

Thème : Les droits de succession Auteur : Nicolas Themelin

De wetgever verduidelijkt de situatie van de begunstigden van de overledene met belastingschulden

We herinneren ons dat de programmawet (I) van 29 maart 2012 een nieuwe regeling in onze wetgeving heeft geïntroduceerd met als doel de inning van de belastingen die eventueel door de overledene of zijn begunstigen verschuldigd zijn, te verbeteren.

Deze regeling werd inderhaast aangenomen, na zeer beknopte parlementaire werken. Het is dus geen verrassing dat hij niet nagelaten heeft, vooral in de pers, veel ongerustheid opgewekt heeft, waarvan de belangrijkste in de volgende vraag is samengevat: volstaat het dat één enkele begunstigde weigert om zijn eigen belastingschuld te betalen, waarom ook, opdat de successie voor onbepaalde tijd zou geblokkeerd zijn tegenover alle andere begunstigden van de overledene?

Als men zich hield aan een strikte lezing van artikel 160 van de programmawet was het toegelaten om eraan te twijfelen. Volgens deze bepaling is het inderdaad voldoende dat de eventuele fiscale schulden in hoofde van de overledene en de begunstigde die de vrijgeving van zijn tegoeden eist, betaald zijn opdat deze ten opzichte van hem bevrijdend zou kunnen gebeuren. A contrario, was de vrijgeving van de tegoeden van de overledene voor de begunstigde die een attest of een akte van nalatenschap die het bestaan van de schulden op naam van een andere begunstigde vermeldt, niet verboden.

De Raad van State heeft nochtans over dit onderwerp een advies afgegeven die een tegenovergestelde interpretatie kon toelaten die zegt dat wie ook tegoeden van een overledene vrijgeeft zonder dat duidelijk blijkt uit de akte of attest van erfopvolging dat geen enkele notificatie van belastingschulden werd gedaan of zonder vermelding in de akte of het attest dat alle bestaande schulden en toebehoren op naam van de overledene en zijn begunstigden betaald werden, hiervoor de verantwoordelijkheid draagt.

Er is daar dus snel een juridische onzekerheid uit ontstaan die gemakkelijk had kunnen vermeden worden als de wet het voorwerp was geweest van wat meer ernstige parlementaire werken.

De wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, verheldert gelukkig de situatie van de begunstigden met fiscale schulden in hun hoofde of in hoofde van de overledene door de bepalingen van artikel 160 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 te verduidelijken.

Voortaan kan de vrijgeving van de tegoeden van de overledene gebeuren op een bevrijdende manier aan de begunstigde die een attest of een expeditie van de akte van nalatenschap voorlegt die vermeldt (i) dat alle schulden die ter kennis werden gebracht op naam van de overledene of op naam van deze begunstigde betaald werden of (ii) dat de vrijgeving van de tegoeden kan plaatsvinden ten voordele van deze begunstigde na betaling van deze ter kennis gebrachte schulden op naam van de overledene, bij wijze van ingehouden fondsen bij de debiteur.

Met andere woorden, de vrijgeving van de tegoeden van de overledene kan voortaan tegenover de begunstigde gebeuren als alle bestaande belastingschulden in zijn naam of in naam van de overledene betaald werden of als de debiteur gemachtigd is om, door middel van de fondsen die hij in zijn bezit heeft, vooraf de belastingschulden van deze begunstigde en/of het deel van deze laatste in de belastingschulden van de overledene te betalen.

De wijzigingen die zo aan de situatie van de begunstigden worden aangebracht, mogen toegejuicht worden in die mate dat zij hen zullen toelaten om de tegoeden van de overledene niet voor onbepaalde tijd geblokkeerd te zien als één enkele begunstigde beslist om een belasting die hem persoonlijk wordt aangerekend, niet te betalen, voor een persoonlijke reden en één die gewettigd kan zijn.

Helaas is deze regeling echter niet perfect geworden en is ze nog steeds een rem op de vereffening van successies. Zo moet bijvoorbeeld een belastingschuld die aangerekend wordt aan een begunstigde hoe dan ook door hem betaald worden als hij wil dat de tegoeden van de overledene in zijn hoofde, vrijgegeven worden, en dit zelfs ook als deze belastingschuld niet opeisbaar is. We moeten ons de vraag stellen of de wil van de regering om fiscale inkomsten te ontvangen voor een steeds groter wordend bedrag en op een steeds sneller wordend tempo, nog limieten heeft ….

Thema : Successierechten Auteur : Nicolas Themelin
ours-idefisc
Idefisc — Actualités Fiscales
©2003-2020 Idefisc & Words and Wires W3validator